Zelfs als een onroerende zaak tot de overdracht als kantoor werd gebruikt, kan deze volgens het Gerechtshof Den Haag kwalificeren als ‘woning’ voor de overdrachtsbelasting. Van belang is dat het pand voorafgaand aan de verkrijging daadwerkelijk als woning kon worden gebruikt.
Op 31 december 2014 verwierf een man een rijksmonument, welke in het verleden was gebouwd als woning, maar later was verbouwd tot kantoorpand. Hij verkocht het pand vervolgens direct door aan een echtpaar, dat deze na renovatie zelf wilde gaan bewonen. Volgens de inspecteur was echter geen sprake van verkrijging van een woning, en was de aankoper dus geen 2% maar 6% overdrachtsbelasting verschuldigd. Rechtbank Den Haag was het daarmee eens, en oordeelde dat de onroerende zaak bij verkrijging naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning. Het Gerechtshof Den Haag zag dat toch anders en stelde voorop dat het pand in 1800 als woning was gebouwd en lang als woning in gebruik was geweest. De latere aanpassingen hadden er niet toe geleid dat de onroerende zaak haar aard als woning had verloren. Bij een laatste verbouwing in 1998 waren alle elementen van een antiekwinkel verwijderd en was een keuken en badkamer geplaatst, welke ook zichtbaar waren op foto’s uit 2014. Op het verkrijgingsmoment waren dan ook alle voorzieningen aanwezig en in werking die nodig waren om het pand te kunnen bewonen. Voorafgaand aan de verkrijging kon het pand dus daadwerkelijk als woning worden gebruikt. Dat het pand vanaf 1959 tot het moment van verkrijging als kantoor was gebruikt, nam volgens het hof niet weg dat deze naar zijn aard was bestemd voor bewoning door particulieren. Het hof verklaarde het hoger beroep van de aankoper dan ook gegrond.
Wet: artikel 14 Wet BRV
Meer informatie: Gerechtshof Den Haag, 27 september 2016 (gepubliceerd 7 oktober 2016), ECLI:NL:GHDHA:2016:2865
Geef een reactie