Toen de loonbijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak nog in de inkomstenbelasting was geregeld, was deze geen deel van de grondslag waarover de 30%-regeling kon worden berekend. Dit oordeelt de Hoge Raad.
Deze zaak draaide om een Noorse expat die in Nederland werkte en – onder meer – in de jaren 2003 en 2004 een auto van de zaak ter beschikking gesteld kreeg. Over de betreffende jaren was de 30%-regeling toegekend en de Noor corrigeerde daarom de bijtelling voor privégebruik met 30%. Dit was niet juist, zo oordeelde de Hoge Raad. Voor de grondslag van de vrije vergoeding wegens extraterritoriale kosten wordt aangesloten bij het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Daarbij gaat het om het begrip loon in de zin van de wettelijke bepalingen voor de loonbelasting. Hiertoe behoorde in de jaren 2003 en 2004 niet het genot van een auto van de zaak. De bijtelling voor het privégebruik behoorde dan ook niet tot de grondslag van de 30%-regeling.
Na 2006
Vanaf 1 januari 2006 is de bijtelling van de auto van de zaak verplaatst van de inkomsten- naar de loonbelasting. Vanaf dat moment heeft de bijtelling wel invloed op de 30% regeling. Voor toepassing van de regeling kan men 70% van de cataloguswaarde bijtellen en als grondslag meenemen.
Wet: artikel 11a Wet LB 1964 (oude tekst), artikel 15a Wet LB 1964 (oude tekst)
Meer informatie: Hoge Raad, 20 april 2012, LJN: BW3315
Geef een reactie