De Hoge Raad oordeelde dat een ruime 55+-regeling beschouwd moest worden als een regeling voor vervroegde uittreding. De werkgever moest daarom 52% eindheffing inhouden en afdragen over de uitkeringen.
Eindheffing bij RVU
Sinds 1 januari 2005 kennen we de eindheffing voor een regeling voor vervroegde uittreding (RVU). In artikel 32ba in de Wet op de loonbelasting 1964 (voorheen 32aa Wet LB) is bepaald dat als bijvoorbeeld een prepensioenregeling of ontslagvergoeding wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden (VUT-regeling), de werkgever 52% eindheffing moet betalen over de uitkering. Twijfelt een werkgever of sprake is van een RVU, dan kan hij de Belastingdienst om een standpunt vragen. Hij ontvangt een beschikking, waartegen hij vervolgens bezwaar kan maken.
Proefprocedure aangespannen
Dit was ook de gang van zaken in een proefprocedure die de Gemeente Assen had aangespannen. De gemeente had als werkgever een FPU-regeling (flexibel pensioen en uittreden) voor bepaalde groepen ambtenaren. Werknemers van 55 jaar of ouder hadden de mogelijkheid om bij een reorganisatie vrijwillig buitengewoon verlof te krijgen en toch 80% van het loon doorbetaald te krijgen. De gemeente vroeg de fiscus om een standpunt en vernam dat eindheffing moest worden ingehouden. Daarom gaf de gemeente voor een 58-jarige ambtenaar die met vroegpensioen ging een bedrag van € 369 aan in de rubriek ‘Eindheffing Vutregeling’. Vervolgens spande de gemeente een proefprocedure aan. De vraag was of overgangsrecht van toepassing was, waardoor de eindheffing niet van toepassing zou kunnen zijn.
Overgangsregeling bestaande gevallen
Het overgangsrecht voor regelingen die op 1 januari 2005 al bestonden is geregeld in artikel 38c Wet LB. Als een RVU aan de voorwaarden van de overgangsregeling voldoet, hoeft er toch geen eindheffing plaats te vinden. In deze zaak ging het in het bijzonder om de vraag of de bestaande regeling – kort gezegd – in het maatschappelijk verkeer wel of niet onredelijk was. Als het gaat om een maatschappelijk aanvaardbare regeling zou eindheffing buiten toepassing kunnen blijven.
Oordeel rechtbank
Volgens Rechtbank Leeuwarden had de gemeente echter niet aannemelijk gemaakt dat de 55+-regeling een regeling was die bleef onder de grens van wat naar maatschappelijke opvatting redelijk moest worden geacht, bijvoorbeeld wat betreft de diensttijd en genoten beloning. Het overgangsrecht was daarom niet van toepassing en de eindheffing was terecht betaald, volgens de rechter. Partijen legden zich hierbij neer, maar in het belang van de wet stelde Advocaat-Generaal Van Ballegooijen tegen deze uitspraak cassatie in bij de Hoge Raad. Hij gaf daarbij het advies de rechtbankuitspraak te vernietigen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad volgde het advies van de A-G niet. Volgens de Hoge Raad knoopte artikel 38c uitdrukkelijk aan bij het oude artikel 18i Wet LB, waarin de definitie van een RVU was gegeven. Daarin staat dat als een VUT-regeling in overeenstemming is met de maatschappelijke opvattingen over een redelijke voorziening, er sprake is van een RVU. Uit verschillende onderzoeken die de rechtbank had geraadpleegd, bleek volgens de Hoge Raad dat de regeling van de Gemeente Assen niet gebruikelijk was. Bij andere (pre)pensioenregeling was de vroegste leeftijd van uittreden namelijk 60 jaar. Omdat het ongebruikelijk was om uit te keren bij uittreden vanaf 55 jaar, had de rechtbank juist geoordeeld dat het overgangsrecht niet toepassing van. Ook de andere middelen leidden niet tot cassatie. De Hoge Raad verklaarde het hoger beroep dan ook ongegrond.
Wet:
Artikel 32ba Wet LB 1964, Artikel 38c Wet LB 1964, Artikel 18i Wet LB 1964 (oude tekst 2004)
Meer informatie: Hoge Raad, 15 juni 2012, LJN: BU8935
Geef een reactie