Als iemand een lening verstrekt aan een lichaam waarvan hij op dat moment nog geen aandeelhouder is, is de lening op het moment van aangaan zakelijk. Op grond van een arrest van de Hoge Raad uit 2014 kan hierop een uitzondering gelden als de aandeelhouders geldleningen verstrekken in een verhouding die ongeveer gelijk is aan de verhouding in de aandelenbelangen. Advocaat-generaal (A-G) Niessen adviseert de Hoge Raad om de situaties waarin de fiscus deze uitzondering kan toepassen niet verder uit te breiden.
Een financieel directeur van een B.V. had gelijktijdig aandelen in de holding van die B.V. gekocht en in dat verband deze holding een lening verstrekt van € 300.000. Tussen de fiscus en de financieel directeur ontstond een geschil over de zakelijkheid van deze lening. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de lening zakelijk was, omdat de man de lening had verstrekt om aandeelhouder te kunnen worden en niet omdat hij al aandeelhouder was. Zie: ‘Lening niet in verhouding: geen onzakelijke lening’ voor meer informatie over deze zaak. De staatssecretaris van Financiën is in cassatie gegaan tegen deze hofuitspraak.
Geen nieuwe lening meerderheidsaandeelhouder
De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond te verklaren. Het hof volgde met zijn oordeel de hoofdregel: een lening is zakelijk als de verstrekker op het moment van de verstrekking nog geen aandeelhouder is. De A-G wijst erop dat de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:417 een uitzondering op deze regel heeft genoemd. Zie ook: ‘Afwaardering lening door aandeelhouder mogelijk’ . De uitzondering op de hoofdregel is vooral aan de orde als na het verstrekken van de geldlening en de daarop volgende toekenning van aandelen aan de geldleningverstrekker een bepaalde situatie ontstaat. Het betreft de situatie waarin alle aandeelhouders min of meer in verhouding tot hun aandelenbelang geldleningen aan de vennootschap verstrekken. De aandeelhouders lopen bovendien met deze geldleningen een debiteurenrisico dat een onafhankelijke derde gezien de omstandigheden niet zou accepteren. Deze uitzonderingssituatie doet zich volgens de A-G niet voor in de desbetreffende zaak. De meerderheidsaandeelhouder heeft immers niet opnieuw geld aan de holding verstrekt naar evenredigheid van zijn aandelenbelang.
Uitzondering mag niet te ruim zijn
Wel wijst de A-G de Hoge Raad erop dat de uitzondering uit het arrest gezien de bewoordingen ook in andere gevallen zijn toe te passen. De A-G betwijfelt de wenselijkheid van deze mogelijkheid. Ten behoeve van de rechtszekerheid geeft hij de Hoge Raad de overweging om de situaties, waarin de uitzondering valt toe te passen, niet verder uit te breiden.
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 4 april 2017 (gepubliceerd 12 mei 2017), ECLI:NL:PHR:2017:330
Geef een reactie