Als de Belastingdienst wil heffen over de vrijval van een herinvesteringsreserve omdat de ondernemer niet langer van plan is te herinvesteren, draagt de fiscus de bewijslast, aldus Advocaat-Generaal (A-G) Niessen. De inspecteur moet dus bewijzen dat de ondernemer geen herinvesteringsvoornemen meer heeft.
De A-G gaf de Hoge Raad zijn advies in een zaak waarin een echtpaar naar Duitsland was geëmigreerd. Daar hadden zij de melkveehouderij voortgezet die zij eerst in Nederland dreven. Overigens liet het echtpaar nog ongeveer anderhalf jaar na de emigratie jongvee weiden op enkele stukken weiland in Nederland. De inspecteur vond dat een gevormde herinvesteringsreserve (HIR) door de emigratie was komen vrij te vallen. Ook stelde hij dat de melkveehouders geen herinvesteringsvoornemen meer hadden. De A-G concludeert dat een HIR geen vermogensbestanddeel is waarover de fiscus kan heffen op grond van de fiscale afrekening bij emigratie. Bovendien was het aan de inspecteur om te bewijzen dat niet langer een herinvesteringsvoornemen bij het echtpaar bestond. Nu de fiscus niet heeft voldaan aan deze bewijslast, adviseert de A-G de Hoge Raad het cassatieberoep van de staatssecretaris van Financiën ongegrond te verklaren.
Wet: artikelen 3.60 en 3.61 Wet IB 2001
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad 16 december 2016 (gepubliceerd 13 januari 2017), ECLI:NL:PHR:2016:1347
Geef een reactie