Opnieuw lijkt het erop dat de wetgever met de invoering van crisisheffing toch een beetje te ver is gegaan. In een cassatieprocedure stelt Advocaat-Generaal (A-G) Wattel vast dat de terugwerkende kracht van deze heffing niet verder mag gaan dan 25 mei 2012.
De pseudo-eindheffing hoge lonen oftewel crisisheffing is al diverse malen aangevochten, maar lang niet altijd met succes. Zie bijvoorbeeld ‘Hof acht crisisheffing niet onrechtmatig’. Daarentegen oordeelde Rechtbank Noord-Holland dat de terugwerkende kracht van de crisisheffing wel te ver ging (zie: ‘Geen crisisheffing over incidenteel loon vóór 26 april 2012’). En terwijl de rechtbank akkoord ging met de terugwerkende kracht vanaf 26 april 2012, concludeert de A-G dat men niet verder mag gaan dan 25 mei 2012.
Niet-voorzienbare heffing
De A-G vindt dat de wetgever met de invoering van de pseudo-eindheffing hoge lonen de reikwijdte van de wet op de loonbelasting niet onaanvaardbaar heeft opgerekt. Evenmin is sprake van een ongelijke behandeling zonder redelijke rechtvaardiging. Het voorzienbaarheidsbeginsel was geschonden, omdat pas op 25 mei 2012 duidelijk werd dat de crisisheffing over heel 2012 zou worden geheven. De terugwerkende kracht van de crisisheffing had bovendien onvoldoende effect op het begrotingstekort om de schending te rechtvaardigen. De A-G adviseert een rechtsherstel door middel van niet-heffing over het loondeel dat vóór 25 mei 2012 al de € 150.000 overschreed.
Wet: artikel 32bd Wet LB 1964 (op 1 januari 2013)
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 18 juni 2015 (gepubliceerd 25 juni 2015), ECLI:NL:PHR:2015:947
Geef een reactie