Soms wijkt de grammaticale uitleg van een wetsartikel zo af van het doel en strekking van de wet, dat de belastingrechter van de letterlijke wettekst mag afwijken. Advocaat-generaal Wattel ging in een onlangs gepubliceerde conclusie dieper op deze kwestie in.
De desbetreffende zaak zag op de houdsterverliesregeling. Dit is oud recht, dat echter nog wel na-ijlt. Een holding die deel uitmaakte van een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting had in 2010 een houdsterverlies geleden. Deze verliezen waren toen alleen verrekenen met houdsterwinsten. In 2015 richtte de holding een nieuwe bv op, die zij meteen opnam in de FE. In 2016 behaalde de FE een fiscale winst. Deze winst was ontstaan bij de nieuwe bv, die een materiële onderneming dreef. De holding zelf had een verlies geleden. De Belastingdienst stelde dat de winst van de FE daarom geen te verrekenen houdsterwinst was.
Grammaticale uitleg: verrekening toegestaan
De holding verwees naar artikel 15ae Wet Vpb 1969. Volgens de tekst in 2016 werden verliezen geleden vóór een uitbreiding van de FE verrekend met winsten voor zover deze waren toe te rekenen aan lichamen die direct vóór de uitbreiding al tot de FE behoorden. Op grond van het Besluit Fiscale eenheid rekent men de winst van een opgerichte en meteen in de FE opgenomen dochtervennootschap toe aan de oprichter van de dochter. Volgens de grammaticale uitleg van de wet- en regelgeving mocht de holding dus toch de winst van de nieuwe bv verrekenen met haar holdingverlies.
Soms afwijking grammaticale uitleg
De Advocaat-generaal (A-G) redeneert als volgt. Als de wettekst eenduidig is, past de Hoge Raad hem in het algemeen zonder meer toe. Dit geldt vooral bij uiterst technische en/of puur budgettaire wetgeving. Een uitzondering geldt als de wettekst tot een (te) ‘ongerijmd’ resultaat leidt. Vloeit de spanning tussen wettekst en -ratio niet uit een individuele wetsbepaling, maar uit een samenstel van interagerende wettelijke bepalingen? Dan laat de Hoge Raad in beginsel de tekst prevaleren. In deze zaak biedt de wettekst de holding eenduidig steun. De A-G concludeert dat evenmin sprake is van een te ongerijmd resultaat. Daarom adviseert hij de Hoge Raad de holding in het gelijk te stellen.
Wet: art. 15ae, eerste lid, onderdeel a en derde lid en 20, vierde lid Wet Vpb 1969 (tekst 1 januari 2016)
Besluit: art. 5, vierde lid BFE
Geef een reactie