Een vennootschap die is opgericht door meer dan één belegger met enkel het doel het bijeengebrachte vermogen te beleggen in onroerende zaken, kan soms aangemerkt worden als een gemeenschappelijk beleggingsfonds. Het beheer van een dergelijk gemeenschappelijk beleggingsfonds kan dan vrijgesteld zijn van omzetbelasting.
Dit blijkt uit het antwoord van de Advocaat-Generaal (A-G) van het Europese Hof op de vraag van de Hoge Raad of en in welke omvang ook vastgoedfondsen – en niet alleen effectenfondsen – onder de btw-vrijstelling vallen. Deze vraag stond centraal in een zaak die werd aangespannen door een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Een bv die deel uitmaakte van deze fiscale eenheid had diensten verricht voor drie vennootschappen die actief waren in de aan- en verkoop én de exploitatie van onroerende zaken. Deze vennootschappen waren opgericht door een aantal pensioenfondsen en hadden geen personeel. De bv was op grond van de overeenkomsten statutair directeur van de vennootschappen en hield zich onder meer bezig met het beheer van hun vermogen en vastgoed.
Volgens de A-G van het Europese Hof kan een beleggingsvermogen dat uit vastgoed bestaat als gemeenschappelijk beleggingsfonds worden aangemerkt, voor zover dat vermogen naar nationaal recht onder bijzonder overheidstoezicht staat. Verder gaf de A-G aan dat het begrip ‘beheer’ in de zin van de Zesde Btw-Richtlijn ook de feitelijke exploitatie van de onroerende zaken van een gemeenschappelijk beleggingsfonds omvat. Het Europese Hof moet nog uitspraak doen, maar in de meeste gevallen volgen het Europese Hof en de Hoge Raad de conclusie van de A-G.
Wet: artikel 11, lid 1, onderdeel i, sub 3, Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 20 mei 2015, C-595/13
Geef een reactie