Een derde verzoek om de toepassing van de 30%-regeling kan ook mogelijk zijn als de twee voorafgaande verzoeken zijn toegewezen maar op andere perioden zien.
Een vrouw heeft samen met haar eerste Nederlandse werkgever op 24 maart 2017 voor het eerst verzocht om toepassing van de 30%-regeling. In 2018 gaat de werkneemster werken voor een andere werkgever en verzoekt om voortzetting van de 30%-regeling. In februari 2019 dienen de werkneemster en haar werkgever een nieuw verzoek tot toepassing van de 30%-regeling in. Het gaat daarbij om de periode vanaf 1 maart 2019 tot en met 29 februari 2020. De Belastingdienst wijst dit derde verzoek echter af. Volgens hof Amsterdam is dat terecht. Zie NTFR 2023/440 en ‘Geef voor 30%-regeling juiste datum van verblijf in NL aan’ voor meer informatie over deze zaak. De vrouw en de werkgever gaan in cassatie tegen de hofuitspraak. Advocaat-generaal (A-G) Pauwels adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep gegrond te verklaren.
Meer dan één keer om 30%-regeling te verzoeken
Hij redeneert dat de vrouw nog steeds kwalificeert als een ingekomen werknemer. Bij een wisseling van werkgever is niet van belang of de nieuwe werkgever de werknemer vanuit het buitenland heeft geworven, maar of de vorige werkgever dat heeft gedaan. Men kan dus meer dan één keer een verzoek om toepassing van de 30%-regeling indienen. Aan honorering van het derde verzoek staat de formele rechtskracht van de eerdere beschikkingen niet in de weg. Deze toewijzende beschikkingen zien immers op een andere periode. In de eerste twee verzoeken is evenmin verzocht om een langere looptijd dan waarvoor die beschikkingen zijn afgegeven. Er is daarom geen aanleiding om aan de formele rechtskracht van die beschikkingen een ruimere reikwijdte te geven. Bovendien hoeven de werknemer en werkgever geen nieuwe feiten en omstandigheden aan te dragen. De eerdere verzoeken zijn namelijk niet afgewezen.
Wet: art. 4:6 Awb en art. 31a, achtste lid Wet LB
Besluit: art. 10e tot en met 10ej Uitv besl LB
Geef een reactie