Op 1 juli 2012 is een afschrijvingstabel voor de BPM gewijzigd, waardoor de teruggaaf van BPM bij export lager is dan voorheen. In een proefprocedure tegen deze maatregel heeft Rechtbank Gelderland geoordeeld dat de wetgever niet verplicht was om overgangsrecht in te voeren.
In de proefprocedure had een bv het standpunt ingenomen dat de wijziging in de afschrijvingstabel bij haar had geleid tot onverwachte nadelige gevolgen. Zij verweet de wetgever geen overgangsregeling te hebben getroffen. Volgens de bv was dit in strijd met het Europees verdrag voor de mensenrechten (EVRM). De rechtbank wees erop dat het Unierecht niet verplicht tot een BPM-teruggaaf bij export. Het verminderen van de teruggaaf leidt dus tot het verminderen van een onverplicht voordeel. Bovendien bleek uit een arrest van de Hoge Raad van 2 maart 2012 (zie: ‘BPM-heffing ingevoerde gebruikte auto’s onderuit’ dat de oude afschrijvingsregeling eerst in strijd met het Unierecht was. Daardoor moest de wijziging zo snel mogelijk plaatsvinden. De wijziging was ook te voorzien sinds 2 maart 2012. Het rechtszekerheidsbeginsel was niet geschonden. Ook het beroep van de bv op het gelijkheidsbeginsel faalde. De wetgever had namelijk wel overgangsrecht getroffen voor de btw, maar hier was volgens de rechtbank geen sprake van gelijke gevallen. De rechtbank verklaarde daarom het beroep van de bv ongegrond.
Regeling: artikel 8d, eerste lid Uitv.reg. BPM 1992
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 15 september 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5716
Geef een reactie