Heeft de ontvanger de voormalige dga van een bv terecht aansprakelijk gesteld voor de niet-betaalde Vpb-schuld van de failliete, verkochte bv? De Hoge Raad verwees deze zaak naar Hof Den Haag en gaf daarbij enkele handvatten voor de beantwoording van de vraag.
Wat was er aan de hand? Een bv verkocht in 2000 haar onderneming en vormde voor de boekwinst die zij behaalde met de verkoop van onroerende zaken een herinvesteringsreserve. Eind december 2004 verkocht de dga zijn aandelen aan een andere bv. Op dat moment zat er nog genoeg geld in de bv om de Vpb over de vrijgevallen hir te voldoen. De bv deed echter geen aangifte Vpb over 2004 en toen de nieuwe eigenaar in 2007 failliet ging, stelde de ontvanger de voormalige dga aansprakelijk op grond van artikel 40 Invorderingswet. Was dit terecht? Hof Amsterdam vond van wel. De Hoge Raad gaf aan op welke moment het aan de verkopende dga te wijten kan zijn dat het vermogen van de bv niet voldoende is om de belasting te betalen. Hij moet dan op het verkoopmoment weten (of behoren te weten) dat de koper handelingen zal opstarten die buiten de normale bedrijfsuitvoering liggen en die het voor de ontvanger onmogelijk zullen maken om de belasting te verhalen. De verkopende dga moet bewijzen dat hiervan geen sprake is geweest. Het hofoordeel berustte op een onjuiste rechtsopvatting. Verder had de ontvanger mogelijk onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van dga door de bv makkelijk uitstel van betaling te verlenen zonder zekerheid te eisen. De Hoge Raad verwees de zaak naar hof Den Haag.
Wet: artikel 40 Invorderingswet
Meer informatie: Hoge Raad, 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:468
Geef een reactie