Advocaat-generaal Koopman meent dat geen verlenging van de verjaringstermijn voor de aansprakelijkstelling met verleend uitstel plaatsvindt als de belastingschuldige niet meer bestaat.
Een man is bestuurder van twee bv’s. Deze bv’s betalen aan hen opgelegde naheffingsaanslagen niet en gaan failliet. De ontvanger stelt daarop de bestuurder aansprakelijk voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen. De ontvanger heeft voor het eerst op 3 april 2018 aan de bestuurder medegedeeld dat een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar gaat lopen voor de naheffingsaanslagen. Bij brieven met dagtekening van 1 mei 2023 heeft de ontvanger een tweede mededeling gedaan om zo verjaring te stuiten. Dat lijkt net te laat, maar de man heeft eerder om uitstel van betaling voor de aansprakelijkheidsstellingbeschikkingen gevraagd voor de duur van de tegen de aansprakelijkstelling gevoerde beroepsprocedure. Dat uitstel heeft hij ook gekregen.
Hof: recht op dwanginvordering is verjaard
Toch doet de bestuurder een beroep op verjaring van het recht van dwanginvordering. De ontvanger betoogde dat met het verleende uitstel ook de verjaringstermijn van de onderliggende belastingaanslagen al was verlengd, zodat de stuiting op 1 mei 2023 tijdig was. Hof Amsterdam (NTFR 2024/279) heeft geoordeeld dat het recht op dwanginvordering van de belastingschuld is verjaard. De aansprakelijkstelling dient daarom te vervallen. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoep ingesteld.
Algemene regels
De Advocaat-generaal (A-G) overweegt ten eerste dat de aansprakelijkheid geen afzonderlijke verjaringstermijn kent. Als het recht op invordering van de belastingschuld vervalt, vervalt ook het recht van de ontvanger om jegens de aansprakelijkgestelde invorderingsmaatregelen te nemen. Als wettelijk uitgangspunt geldt dat de rechtsvordering tot betaling van een belastingschuld verjaart vijf jaar nadat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken. De verjaringstermijn is te verlengen met de tijd van uitstel van betaling. Daarnaast kan de ontvanger de verjaring stuiten door een schriftelijke mededeling waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorbehoudt. Als een belastingschuldige is opgehouden te bestaan, treedt de aansprakelijkgestelde voor die belastingschuld in de plaats, voor zover het betreft de stuiting van de verjaring of de verlenging van de verjaringstermijn.
Grondslag aansprakelijkstelling vervalt
In deze zaak komt de vraag of het in de plaats treden zich mede uitstrekt tot verzoeken om uitstel van betaling, en de verlening van dit uitstel. De A-G meent dat dit niet het geval is. Volgens hem leidt een verleend uitstel van betaling van de belastingschuld ertoe dat de belastingschuldige zelf niet (meer) in gebreke is. Daarmee vervalt de grondslag voor de aansprakelijkstelling. Ook staat het zorgvuldigheidsbeginsel eraan in de weg dat de ontvanger ambtshalve uitstel van betaling verleent voor een belastingaanslag als dit uitstel volstrekt ongewenst is voor de betrokkene. Overigens meent de A-G dat zijn voorkeur voor een beperkte lezing van het in de plaats treden de ontvanger niet voor onoverkomelijke problemen zal plaatsen. Hij kan nog altijd een mededeling doen die de verjaring stuit.
Kennisgroepstandpunt
Overigens heeft de Kennisgroep invordering & civiel recht van de Belastingdienst op 27 februari 2024 een standpunt ingenomen met betrekking tot dit vraagstuk. Is de belastingschuldige opgehouden te bestaan en heeft de ontvanger voor zijn onbetaald gelaten belastingschuld een derde aansprakelijk gesteld? Dan wordt de verjaringstermijn van het recht op dwanginvordering verlengd met de termijn dat de aansprakelijk gestelde voor de aansprakelijkstelling uitstel van betaling heeft gehad, aldus de kennisgroep. Zie ook ‘KGS verlenging verjaring door uitstel verleend aan aansprakelijk gestelde’.
Wet: art. 27 Iw 1990
Geef een reactie