
Een uitspraak van rechtbank Gelderland maakt weer eens duidelijk dat een ondernemer zonder aantoonbaar herinvesteringsvoornemen geen herinvesteringsreserve mag vormen.
In 2018 verkoopt een vennootschap een pand met een boekwaarde van nihil. De verkoopprijs bedraagt € 290.000. De vennootschap vormt een herinvesteringsreserve (HIR) voor de volledige boekwinst van € 290.000. In 2021 wil de vennootschap de HIR belast laten vrijvallen omdat de herinvesteringstermijn is verstreken. Maar de Belastingdienst meent dat de vennootschap in 2018 de HIR niet eens had mogen vormen. Volgens de inspecteur heeft de vennootschap namelijk nooit een herinvesteringsvoornemen gehad. Daarom verhoogt de Belastingdienst de belastbare winst van de vennootschap over 2018 met € 290.000. De vennootschap is het daar mee oneens en start een beroepsprocedure.
Ondernemer legt arrest te ruim uit
De vennootschap stelt ten eerste voor de rechtbank dat een ondernemer geen concreet herinvesteringsvoornemen moet hebben. Zij verwijst daarvoor naar een arrest van de Hoge Raad. Zie NTFR 2022/3534 en ‘Herinvesteringsreserve mag na vervreemding reëel worden’ voor meer informatie over dit arrest. De rechtbank deelt echter niet de conclusie van de vennootschap dat een ondernemer niet aannemelijk hoeft te maken dat zij op de balansdatum een herinvesteringsvoornemen heeft.
Directiebesluit is onvoldoende bewijs
Verder wijst de vennootschap op een directiebesluit waarin de opdracht tot het zoeken naar een vervangend pand is vastgelegd. Maar de rechtbank vindt dit directiebesluit alleen onvoldoende vanwege het gebrek aan objectieve gegevens die het voornemen ondersteunen. De vennootschap heeft geen schriftelijke vastlegging van contacten met de makelaar en geen bewijs dat biedingen namens haar zijn gedaan. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat er geen enkele schriftelijke vastlegging is van contacten met derden, maar dat deze contacten wel hebben plaatsgevonden. Daarom oordeelt de rechtbank dat een herinvesteringsvoornemen ontbreekt. De inspecteur heeft dus terecht de boekwinst in de belastbare winst van 2018 meegenomen.
Wet: art. 3.54, eerste lid Wet IB 2001 en art. 8, eerste lid Wet Vpb 1969
Bron: rechtbank Gelderland 1 april 2025 (gepubliceerd 4 april 2025), ECLI:NL:RBGEL:2025:2509, AWB 23/2389
Geef een reactie