A-G Niessen heeft een aanvullende conclusie genomen in de zaak Sopora naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof van Justitie op 24 februari 2015. Deze zaak gaat over de 150-km voorwaarde van de 30%-regeling.
In deze zaak had de Hoge Raad aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen gesteld over de klacht dat de 150 km-voorwaarde in strijd is met het vrije verkeer van werknemers. Het hof had geantwoord dat het op zichzelf niet discriminatoir is, dan wel in strijd is met het vrije verkeer van werknemers, dat in de 30%-regeling limieten zijn vastgesteld voor de afstand ten opzichte van de woonplaats van werknemers en de hoogte van de toegekende vrijstelling. Dit is volgens het hof echter anders wanneer toepassing van de regeling systematisch aanleiding geeft tot een duidelijke overcompensatie van de werkelijk gemaakte extraterritoriale kosten. De Hoge Raad moest gaan beoordelen of dat het geval is (zie ook: HvJ: 150-kmgrens in 30%-regeling is toegestaan). De A-G meent dat aan de hand van de wetsgeschiedenis moet worden beoordeeld of de 30%-regeling planmatig en duidelijk waarneembaar een ruimere vergoeding toestaat dan overeenkomt met de werkelijke kosten. Nu het parlement kritisch was maar de regeling nimmer te ruim zou hebben bevonden, is volgens de A-G geen sprake van systematische en duidelijke overcompensatie. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Wet: artikel 31a, lid 2, onder e Wet LB en art. 10e en 10ea van het UB LB 1965, ingangsdatum 1 februari 2012
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 29 september 2015 (gepubliceerd 9 oktober 2015), ECLI:NL:PHR:2015:2029
Geef een reactie