Mr. Carola van Vilsteren geeft een overzicht van de actuele btw-ontwikkelingen waarbij ook aandacht voor de Prinsjesdag-nieuwtjes.
Europese btw-ontwikkelingen
‘VAT in the Digital Age’
De Europese Commissie (hierna: EC) heeft op 8 december 2022 haar voorstel met betrekking tot de modernisering van de btw-regels binnen de Europese Unie geïntroduceerd. Het betreft drie pakketten binnen één richtlijn, gezamenlijk bekend als ‘ViDA’. De drie belangrijkste onderdelen waar ViDA uit bestaat, lichten wij hieronder kort toe. Dit is nog onder voorbehoud van wijzigingen maar kan mogelijk grote impact hebben.
a. Btw in het digitale tijdperk: de platformeconomie
De EC stelt voor om met ingang van 1 januari 2025 een maatregel in te voeren om bepaalde platforms verantwoordelijk te maken voor btw. Dit geldt voor platforms in de sectoren verhuur van toeristische accommodatie voor korte duur (zoals AirBnB) en personenvervoer (zoals Uber). Indien de onderliggende leverancier geen btw in rekening brengt, moeten platforms verplicht btw in rekening brengen. Het platform zal btw heffen over de onderliggende levering omdat het geacht wordt de prestatie aan de afnemer te verrichten. De levering van de onderliggende leverancier aan het platform wordt beschouwd als ‘vrijgesteld’ zonder recht op aftrek van btw. Het doel van deze maatregel is om de ongelijke btw-behandeling en concurrentieverstoring in deze sectoren weg te nemen.
b. Btw in het digitale tijdperk: één btw-registratie
Om de btw-nalevingskosten en de administratieve lasten van grensoverschrijdende handel binnen de Europese Unie te verlagen zullen het éénloketmodel (hierna: OSS) en de verleggingsregeling worden uitgebreid. De EC stelt voor om een verplichte verleggingsregeling voor leveringen van goederen en diensten voor alle B2B-leveringen in te voeren. De OSS wordt uitgebreid tot B2C-leveringen van goederen binnen de Europese Unie door EU-bedrijven.
c. Btw in het digitale tijdperk: digitale rapportage en E-facturatie
De EC stelt voor om met ingang van 1 januari 2028 een tweedaagse digitale rapportageverplichting en e-facturatie voor alle intracommunautaire B2B-prestaties in te voeren. Dit voorstel kan helpen bij het efficiënter en nauwkeuriger indienen van btw-aangiften en het verminderen van administratieve lasten. Het facturatieproces kan op die manier sneller plaatsvinden. Daarnaast zorgt de digitale rapportage voor een betere transparantie en toegankelijkheid van btw-gerelateerde gegevens. Hiermee streeft de Europese Unie naar een snelle opsporing van intracommunautaire btw-fraude om het ‘btw-gat’ (dat de gederfde of niet gemelde btw-inkomsten) te dichten.
De ViDA-voorstellen zullen door de EU-lidstaten worden besproken en uiteindelijk zullen de voorstellen unaniem door alle lidstaten moeten worden goedgekeurd om in wetgeving te kunnen worden omgezet. Daarom wordt verwacht dat er in de loop van 2023 een aantal ontwikkelingen met betrekking tot de ViDA plaatsvinden.
Kleineondernemersregeling
Op 1 januari 2025 wordt de kleineondernemersregeling (KOR) aangepast. Ondernemers die hiervan gebruik (willen) maken moeten rekening houden met administratieve verplichtingen.
Ondernemers met een beperkte omzet kunnen gebruik maken van een vrijstelling voor de btw. Hierdoor hoeven zij geen btw te berekenen en aan de bijbehorende administratieve verplichtingen te voldoen. Zij kunnen ook geen voorbelasting in aftrek brengen. De regeling wordt aangeduid als de kleineondernemersregeling of simpelweg KOR.
Een in Nederland gevestigde ondernemer met activiteiten in een andere lidstaat kan op dit moment aldaar de KOR niet toepassen. Toepassing van de regeling is namelijk beperkt tot prestaties die in Nederland belast zijn. Vanaf 1 januari 2025 worden de btw-richtlijn en de btw-verordening aangepast en wordt het mogelijk om gebruik te maken van een KOR in een andere EU-lidstaat dan waar de ondernemer is gevestigd. Lidstaten mogen hierbij zelf een nationale omzetdrempel voor de KOR bepalen, mits deze het bedrag van € 85.000 niet overschrijdt. Daarnaast wordt het ook mogelijk voor lidstaten om voor verschillende sectoren verschillende omzetdrempels te hanteren. Het toepassen van de KOR in een andere lidstaat brengt echter wel verplichtingen met zich.
Wanneer een ondernemer in 2025 gebruik wil maken van een KOR in een andere lidstaat, dan moet hij aan de volgende voorwaarden voldoen:
De jaaromzet van de onderneming in de gehele Europese Unie bedraagt niet meer dan € 100.000; en
De omzet van de onderneming overschrijdt niet de omzetdrempel van de lidstaat waar de prestaties worden verricht/belast zijn.
Wanneer de Europese jaaromzet de drempel overschrijdt moet de belastingplichtige de inspecteur binnen 15 werkdagen inlichten. Daarnaast zijn er ook administratieve vereisten. De ondernemer moet:
- Op voorgeschreven wijze kenbaar maken aan de Nederlandse inspecteur dat hij gebruik wil maken van de KOR in een andere lidstaat; en
- In Nederland zijn geïdentificeerd door een individueel nummer het achtervoegsel EX.
Tevens moet bij deze Europese KOR één maand na ieder kwartaal aan de inspecteur de totale Nederlandse omzet en EU-omzet worden doorgegeven.
Een belangrijk voordeel van de nieuwe KOR is dat de ondernemer er vanuit mag gaan dat registratie in de andere lidstaat niet meer noodzakelijk is en zodoende in de betreffende lidstaat ook geen btw-aangifte meer hoeft in te dienen.
Op dit moment is het in Nederland niet mogelijk om van de KOR af te zien wanneer deze eenmaal is aangevraagd, tenzij niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. De mogelijkheid tot afmelding ontstaat pas na drie jaar. Vanaf 1 januari 2025 wordt deze termijn gewijzigd van drie naar twee jaar. Ondernemers die geen fiscaal voordeel meer hebben van de KOR kunnen dus eerder afzien van de KOR. Dit geeft ondernemers meer bewegingsvrijheid. Let op: Bij een overgang van de normale btw-regels naar de KOR of andersom kunnen er gevolgen zijn voor de aftrekbare voorbelasting uit het verleden.
In het geval dat een in Nederland gevestigde ondernemer vastgoed heeft in bijvoorbeeld Duitsland, kan de Nederlandse ondernemer in Duitsland (mits hij voldoet aan de voorwaarden) in de toekomst gebruik maken van de KOR. De ondernemer kan zijn voorbelasting dan niet aftrekken voor zover de kosten betrekking hebben op zijn vastgoed in Duitsland. Heeft de ondernemer tevens vastgoed in Nederland en maakt hij daar geen gebruik van de KOR, dan blijft aftrek van de btw op kosten die betrekking hebben op het Nederlandse vastgoed wel mogelijk. Echter geldt voor de tegenovergestelde situatie waar de Nederlandse ondernemer de KOR toepast op de omzet behaald met zijn Nederlandse vastgoed dat er in Nederland én in het buitenland geen mogelijkheid is van aftrek van de voorbelasting. Past de ondernemer de KOR dus niet toe op zijn buitenlandse vastgoed dan moet er wel btw voldaan worden maar is een aftrek van de voorbelasting niet mogelijk.
Bijzondere btw-regelingen
Margeregeling bij antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen
In de Voorjaarsnota 2023 is aangekondigd dat, naar aanleiding van een wijziging van de btw–tarievenrichtlijn, een wetswijziging nodig was voor de margeregeling. De gewenste inwerkingtreding hiervan is 1 januari 2025.
De margeregeling voorkomt dat bij levering van gebruikte goederen door een wederverkoper btw wordt geheven over de totale verkoopprijs, inclusief de eerdere door de niet-aftrekgerechtigde betaalde en niet in aftrek gebrachte btw. Deze regeling wordt niet gewijzigd.
De margeregeling bevat een aanvullende bepaling voor bijzondere gevallen waarin de wederverkoper antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief invoert of met toepassing van het verlaagde tarief krijgt geleverd door de maker of diens rechtverkrijgende onder algemene titel (hierna: maker), of een ondernemer die geen wederverkoper is. Er kan dan door de wederverkoper een verzoek worden gedaan om toepassing van de aanvullende margeregeling. Hij kan in die gevallen de op de aankoop drukkende btw niet in aftrek brengen. Deze wederverkoper is vervolgens bij doorverkoop van deze goederen btw verschuldigd over het verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs. Deze regeling wordt gewijzigd.
Een wederverkoper vanaf 1 januari 2015 de aanvullende margeregeling niet toepassen als hij antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief krijgt geleverd, intracommunautair heeft verworven of heeft ingevoerd. De wederverkoper kan hierdoor mogelijk minder concurrentieverstoringen ervaren.
Btw en virtuele evenementen
Virtuele evenementen zoals online conferenties, livestream lezingen, on demand traningen en live sportsessies hebben een vlucht genomen tijdens de coronacrisis. Ze zijn niet meer weg te denken uit het dagelijks leven en dat is ook de wetgever niet ontgaan. Op 1 januari 2025 veranderen namelijk de btw-regels voor deze culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- of soortgelijke activiteiten en evenementen. Vanaf dan zijn deze diensten belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd in plaats van waar deze diensten materieel worden verricht. De nieuwe regels gelden indien deelname virtueel is in plaats van fysiek. Met deze nieuwe regels wordt aangesloten bij de huidige digitale tijdgeest.
Culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve, vermakelijkheids- en soortgelijke activiteiten aan particuliere afnemers zijn op dit moment in zowel business-(B2B) als consumentensituaties(B2C) belast op de plaats waar deze diensten materieel worden verricht. Dit is in veel gevallen het land van de dienstverrichter.
In B2B- en B2C-situaties zijn langs elektronische weg verrichte diensten belast in het land waar de afnemer woont of is gevestigd. Het onderscheid tussen bijvoorbeeld educatieve diensten zoals onderwijs en langs elektronische weg verrichte diensten is niet altijd eenvoudig vast te stellen. Bepalend is of er sprake is van een meer dan geringe mate van menselijk ingrijpen. Zo zal bij een dienst waarbij men live kan kijken naar een docent die uitleg geeft, aan wie men vragen kan stellen en met wie men dus interactie heeft, sprake zijn van een educatieve dienst. Gaat het echter om een vooraf opgenomen webinar waarbij geen mogelijkheid tot het stellen van vragen bestaat, dan is sprake van een langs de elektronische weg verrichte dienst.
De wijziging is het meest ingrijpend voor B2C-situaties. Voor zover vermakelijkheidsdiensten en evenementen kunnen worden gestreamd of op andere wijze virtueel ter beschikking worden gesteld, wordt de plaats van dienst de plaats waar de afnemer woont, is gevestigd of zijn gebruikelijke verblijfplaats heeft. De dienstverrichter hoeft zich hiervoor niet in de verschillende EU-lidstaten te registreren en btw-aangifte te doen. Het is mogelijk om via één enkele OSS (One Stop Shop)-registratie over te gaan in de lidstaat van vestiging en via dat land aangifte te doen voor de andere EU-lidstaten. De toepassing van de OSS-regeling is geen verplichting maar een optie. Ondernemingen kunnen nog steeds overgaan tot lokale btw-registraties indien dit voordeliger of verplicht is.
Voor zover vermakelijkheidsdiensten en evenementen worden gestreamd of op andere wijze virtueel ter beschikking worden gesteld geldt in B2B-situaties dat de diensten belast zijn in het land waar de afnemer is gevestigd. Dit betekent dat in een grensoverschrijdende situaties de heffing van btw wordt verlegd. Vervolgens berekent de afnemer de btw zelf (en brengt deze in dezelfde aangifte in aftrek indien en voor zover hij recht op aftrek van voorbelasting heeft).
Naast oplossingen ontstaan er ook nieuwe vraagstukken onder de nieuwe regels, bijvoorbeeld hoe er moet worden omgegaan met hybride diensten (diensten die zowel fysiek als online plaatsvinden). Fysieke vermakelijkheidsdiensten en evenementen blijven namelijk belast in het land waar de dienst materieel wordt verricht.
Toepassing van het 9%-btw-tarief op de cultuursector, logies, sierteelt en arbeidsintensieve diensten
Het kabinet heeft in de Voorjaarsnota 2023 over de toepassing van het verlaagde btw-tarief (9%) opgemerkt dat het in de aanloop naar de augustusbesluitvorming gaat kijken naar de doelmatigheid ervan als geheel en daarbij in het bijzonder de toepassing van het verlaagde btw-tarief op sierteelt, arbeidsintensieve diensten (zoals schilders, kappers en schoenmakers), cultuur (zoals boeken, musea en bioscopen) en logies (zoals hotels en campings). Voor de val van het kabinet had het kabinet aangekondigd vóór Prinsjesdag 2023 te beslissen welke vervolgstappen zullen worden genomen. Tot nu toe is daar geen beslissing over genomen. De vraag is nu of in de toekomst het verlaagde btw-tarief voor een of meerdere van de bovengenoemde groepen afgeschaft wordt. Afwachten dus maar de kans bestaat dat 9% btw straks 21% btw wordt. Tevens stuurde de staatssecretaris van Financien op 7 juli 2023 het rapport fiscale regelingen naar de Tweede Kamer. Dit rapport geeft meer inzicht in het effect van fiscale regelingen op de complexiteit van het belastingstelsel. Bij de conclusies wordt verwezen naar in de Voorjaarsnota 2023 verschenen evaluatie van het verlaagde btw tarief waaruit onder andere naar voren komt dat het algemene btw-tarief zou kunnen dalen van 21% naar circa 18% als de verlaagde tarieven worden afgeschaft.
Btw en maatschappelijke ontwikkelingen
Btw en statiegeld op blikjes
Vanaf 1 april 2023 zit er ook statiegeld op blikjes. Per blik(je) met een inhoud van 3 liter of minder wordt € 0,15 statiegeld in rekening gebracht. Het doel hiervan is om zwerfafval in het milieu te verminderen. Consumenten kunnen kiezen wat ze met hun statiegeld doen. Bij de meeste supermarkten of bemande tankstations langs de snelweg krijgen consumenten het statiegeld terug, maar consumenten kunnen de blikjes ook inleveren bij andere locaties zoals bioscopen en sportclubs. Deze locaties mogen zelf bepalen of ze het statiegeld uitkeren of doneren aan een erkend goed doel. Sportclubs mogen de opbrengst ook gebruiken om de eigen club te sponsoren. Enkel supermarkten groter dan 200 m2 en bemande tankstations langs de weg zijn verplicht om verpakkingen in te nemen en daarbij het statiegeld retour te geven.
De vraag komt op of deze wijziging ook relevant is voor de btw-heffing. Een ondernemer dient namelijk btw te voldoen over de vergoeding. Deze vergoeding is het totale bedrag dat voor de levering of de dienst wordt ontvangen, met uitzondering van de btw. Voor het kunnen aanmerken van een bedrag als vergoeding is in elk geval noodzakelijk dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen dit bedrag en de levering of de dienst van de ondernemer. In beginsel behoort statiegeld ook tot deze te betalen vergoeding voor een blikje. De staatssecretaris van Financiën heeft in het verleden echter goedgekeurd dat de kosten van de normale verpakking, waarvan bij terugzending aanspraak op terugbetaling bestaat (zoals bij statiegeld), niet tot de vergoeding voor de btw behoren. Dit is ook het geval als de terugzending uiteindelijk niet plaatsvindt. Kortom, het statiegeld loopt ‘neutraal’ en zonder btw-heffing door de administratie heen.
Een speciale vermelding is op zijn plaats voor horecaondernemers. Zij hebben geen innameplicht, maar kunnen wel blikjes inzamelen en retour meegeven aan de groothandel om statiegeld te ontvangen. Het kan bovendien zijn dat de inkoopprijs van een blikje door het statiegeld(systeem) duurder wordt. Horecaondernemers zullen de kosten van dit statiegeld(systeem) doorberekenen en daarmee de verkoopprijs op blikjes verhogen om de winstmarge te behouden. Over deze winstmarge dient uiteraard wel de reguliere btw te worden voldaan.
Btw en toeslag wegwerpplastic
Sinds 1 juli 2023 moet er extra betaald worden voor wegwerpbekers en -bakjes die (deels) zijn gemaakt van plastic. Ondernemers mogen die niet meer gratis meegeven. Ondernemers moeten bovendien een herbruikbare optie aanbieden. Deze nieuwe maatregelen komen voort uit de Europese richtlijn Single Use Plastics (SUP) en hebben als doel de impact van wegwerpplastic op het milieu te verminderen en meer plastic te hergebruiken en recyclen.
Klanten betalen voortaan extra voor plastic wegwerpbekers en -bakjes. Ondernemers mogen zelf bepalen hoeveel geld zij hiervoor vragen, maar als richtlijn geeft de overheid mee:
- € 0,25 voor een beker
- € 0,50 voor een maaltijd (eventueel met meerdere bakjes)
- € 0,05 voor een voorverpakte kleine porties groenten, fruit, noten en portieverpakkingen voor bijvoorbeeld beleg en saus.
Deze kosten moeten altijd apart op de kassabon worden vermeld.
Over de verkoop van wegwerpbekers en -bakjes moet btw worden betaald. Anders dan eerder gecommuniceerd door andere partijen, geldt hiervoor niet standaard het hoge btw-tarief van 21%.
Leidend is het product dat in de wegwerpverpakking zit. Dit betekent dat voor de verpakking hetzelfde btw-tarief geldt als voor het product dat wordt verkocht. Wordt er bijvoorbeeld een wegwerpbeker met koffie of frisdrank verkocht? Dan moet er 9% btw worden betaald voor de wegwerpbeker: het tarief voor koffie en frisdrank. Maar wordt er bijvoorbeeld een wegwerpbeker met wijn of bier verkocht? Dan geldt dat er 21% btw voor de beker moet worden betaald: het tarief voor alcoholhoudende dranken.
Btw en zonnepaneelhouders
Afschaffing salderingsregeling
De salderingsregeling houdt in dat een zonnepaneelhouder de elektriciteit die zij terug levert kan wegstrepen tegen de elektriciteit die zij afneemt. Recent is een wetsvoorstel ingediend om deze regeling geleidelijk af te bouwen vanaf 2025. In 2031 verdwijnt de regeling dan helemaal. De Tweede Kamer heeft inmiddels al ingestemd met het voorstel. Als de Eerste Kamer ook instemt, zal het terug leveren van elektriciteit aan de energiemaatschappij vanaf 2025 mogelijk minder rendabel zijn voor zonnepaneelhouders.
Met de afbouw van de salderingsregeling is een veel gestelde vraag of het nog wel interessant blijft om in zonnepanelen te (blijven) investeren en welke gevolgen deze afbouw heeft voor bijvoorbeeld de btw. De afbouw/verdwijning van de salderingsregeling betekent niet dat de vergoeding voor de terug levering verdwijnt. In het wetsvoorstel is namelijk opgenomen dat de terug leveringsvergoeding minimaal 80% van het leveringstarief moet zijn. Afhankelijk van de energiemaatschappij en hoeveel van de opgewekte stroom zelf wordt gebruikt, zal de terugverdientijd (mogelijk) wel (beperkt) toenemen.
Het kan door de afschaffing wel makkelijker worden om de vergoeding waarover btw is verschuldigd te bepalen, omdat de terug leveringsvergoeding dan apart op de (eind)afrekening zal worden vermeld. Het is wel de vraag of de bepaling van de terug leveringsvergoeding tot op heden vaak een issue was en zeker of dit naar de toekomst toe gevolgen heeft. Zonnepaneelhouders kunnen namelijk in veel gevallen een forfait aan de hand van het opwekvermogen van de zonnepanelen toepassen om de btw-afdracht te bepalen.
Uitbreiding forfait
Het forfait voor de af te dragen btw was tot 1 januari 2023 alleen van toepassing als het opwekvermogen van de zonnepanelen niet hoger was dan 10.000 Wattpiek. Deze grens is verhoogd naar 15.000 Wattpiek, omdat in de praktijk bleek dat er ook zonnepanelen met dit opwekvermogen op woningen werden geplaatst.
Dit forfait kon tot 1 januari 2023 niet worden gebruikt door ondernemers, zoals zzp’ers, met zonnepanelen op hun privéwoning. Zij moesten de geleverde stroom en de btw met betrekking tot die levering zelf bijhouden in hun administratie. Vanaf 1 januari 2023 is het ook mogelijk voor zzp’ers of personen die een eenmanszaak drijven om het forfait toe te passen indien zij aan de overige voorwaarden voldoen.
Internationaal
EU-grensoverschrijdende ABC-levering
Bij EU-grensoverschrijdende ABC-transacties worden goederen verkocht door A aan B en vervolgens door B aan C. De goederen worden rechtstreeks vervoerd van A naar C. Voor de btw is sprake van twee leveringen, een levering van A aan B en een levering van B aan C. Slechts één van de leveringen kan worden aangemerkt als intracommunautaire levering. Dat is de levering waarbij degene die het vervoer regelt is betrokken. Wanneer partij B echter de goederen vervoert, geldt dat hij betrokken is bij twee transacties. Vanaf 1 januari 2020 geldt in die situatie als hoofdregel dat de intracommunautaire levering de levering is van A aan B. Alleen als B een btw-identificatienummer geeft van het land van vertrek is dit de levering van B aan C. Alle leveringen voor de intracommunautaire leveringen zijn belast in het land van vertrek en alle leveringen na de intracommunautaire levering in het land van aankomst. Is partij B niet gevestigd en niet voor de btw geregistreerd in het land van vertrek en aankomst van de goederen dan is het gevolg van zijn deelname aan een intracommunautaire ABC-transactie dat hij zich of in het land van aankomst of in het land van vertrek voor de btw moet registreren om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarom is de vereenvoudigde ABC-regeling in het leven geroepen. Door gebruik te maken van deze regeling wordt B geacht geen intracommunautaire verwerving te verrichten in de lidstaat waar de goederen aankomen. Daarnaast wordt de verschuldigdheid van de btw op de daaropvolgende levering verlegd naar C. Voor het toepassen van de vereenvoudigde ABC-regeling gelden verschillende voorwaarden op grond van de btw-richtlijn. Eén van die voorwaarde bestaat erin dat de ondernemer B op de factuur moet vermelden dat de btw wordt verlegd naar C.
Volgens het Hof van Justitie is de verwijzing ‘vrijgestelde intracommunautaire transactie’ door B onvoldoende om de vereenvoudigde ABC-regeling toe te passen. Om de ABC-regeling te kunnen toepassen moet de btw door partij B naar partij C worden verlegd. Omdat deze verlegging slechts bij wijze van een factuur kan geschieden, is het uitreiken van een juiste factuur een voorwaarde voor toepassing van de verleggingsregeling en daarmee de vereenvoudigde ABC-regeling. Aangezien in afwijking van de hoofdregel bij toepassing van de ABC-regeling de verschuldigdheid wordt verlegd, is des te meer van belang dat partij B op de hoogte is van zijn fiscale verplichtingen. Daarover mogen volgens het Hof van Justitie geen misverstanden ontstaan.
Het uitreiken van een nieuwe factuur kan er volgens het Hof van Justitie niet voor zorgen dat de vereenvoudigde ABC-regeling met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Het achteraf opnemen van de verwijzing is volgens het Hof van Justitie geen correctie van een eerdere factuur, maar de uitreiking van de (vereiste) eerste factuur. Hieruit blijkt dus hoezeer het van belang is dat bij een vereenvoudigde ABC-transactie op correcte wijze wordt gehandeld. In ieder geval is dus van belang dat B op de factuur vermeldt dat de btw-heffing is verlegd. Wordt dit niet gedaan dan zal B zich alsnog in de lidstaat van bestemming moeten registreren om aldaar een intracommunautaire verwerving en een opvolgende binnenlandse levering aan te geven. Bovendien moet partij B een (fictieve) intracommunautaire verwerving aangeven in de lidstaat van welke hij het btw-identificatienummer heeft gebruikt bij de transactie. Bij het onterecht toepassen van de regeling loopt B dus het risico op een naheffing en boetes.
Op grond van Nederlands beleid geldt op dit moment niet de verplichting om op de factuur te vermelden dat de btw naar partij C wordt verlegd bij toepassing van de vereenvoudigde ABC. In plaats daarvan mag op de factuur ‘intracommunautaire levering’ worden vermeld. Wij menen dat u in ieder geval tot datum uitspraak op dit beleid mag vertrouwen en dat het dus niet mogelijk is dat u als partij B in Nederland btw verschuldigd bent wegens een nummerverwerving. Het is de vraag of dit beleid blijft bestaan. Daarnaast geldt dit beleid niet in de EU-lidstaat van aankomst van de goederen waar de btw op de lokale levering moet worden voldaan. Aan te raden is om vanaf nu de handelswijze aan te passen en altijd twee verwijzingen op te nemen op de factuur, namelijk: een verwijzing waaruit blijkt dat de btw wordt verlegd naar de afnemer én de verwijzing naar een vrijgestelde intracommunautaire (ABC-)transactie.
Het besluit administratieve verplichtingen is hier 30 augustus 2023 op aangepast.
Btw en dropshipping
Dropshipping is een levering waarbij een handelaar goederen inkoopt bij een ondernemer en deze direct laat afleveren bij de uiteindelijk afnemer, vaak een particulier. De handelaar heeft dus geen voorraad tot zijn beschikking. Vaak worden deze goederen ingekocht buiten de Europese Unie om ze vervolgens met winst door te verkopen.
Hoewel er hier maar één goederenbeweging is, is voor de btw sprake van twee leveringen. Een levering van de leverancier aan de handelaar en een levering van de handelaar aan de uiteindelijke afnemer. Als de goederen de Europese Unie inkomen speelt ook de vraag wie de invoer-btw moet betalen.
De Nederlandse Belastingdienst is van mening dat beide leveringen buiten de Europese Unie plaatsvinden. De invoer-btw moet door de uiteindelijke afnemer, vaak een particulier, betaald worden. Er zijn ook partijen die van mening zijn dat de handelaar de goederen invoert en dus de invoer-btw moet betalen. Het is dus niet geheel risicoloos om aan dropshipping te doen zonder invoer-btw te betalen. Bovendien kunnen andere EU-lidstaten een andere visie hebben.
Sinds 1 januari 2023 moeten exploitanten van digitale platformen als gevolg van de Europese richtlijn DAC7 een proces hebben geïmplementeerd om verkopers te identificeren. In 2024 moeten zij de verzamelde inlichtingen rapporteren over het kalenderjaar 2023. De rapportageverplichting DAC7 is van toepassing als het platform koper en verkoper bij elkaar brengt bij verkoop van goederen, het aanbieden van diensten en/of de verhuur van transportmiddelen of onroerend goed. Het gaat onder andere om identificatie- en omzetgegevens over de verkopers die actief zijn op deze digitale platformen. Er zijn platformen die op hun website aangeven dat ze gegevens gaan delen met de Belastingdienst.
In de praktijk worden steeds meer op een dergelijke wijze producten in- en verkocht via websites, zoals Vinted, bol.com, Restocks, eigen webwinkels en meer. Het is cruciaal om van tevoren de btw-gevolgen hiervan in kaart te brengen om geen onnodige risico’s te lopen op naheffingen, vermeerderd met boetes en renten.
Prinsjesdag
Btw-tarief op agrarische goederen en diensten
Op Prinsjesdag is voorgesteld om het verlaagde 9%-btw-tarief op de leveringen van bepaalde agrarische goederen per 1 januari 2025 af te schaffen. In dit verlaagde tarief werd voorzien voor ondernemers die de landbouwregeling konden toepassen zoals landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers. De reden hiervan was om hoge voordruk en zodoende cumulatie van btw te voorkomen op prestaties die doorgaans voornamelijk door dergelijke ondernemers werden afgenomen. Btw was immers niet aftrekbaar onder de landbouwregeling. Deze regeling is per 1 januari 2018 al afgeschaft, maar het verlaagde btw-tarief was in stand gebleven. Voorbeelden waarop het verlaagde tarief op van toepassing is: peulvruchten en granen die niet als voedingsmiddel kwalificeren, pootgoed, vee, beetwortelen, land- en tuinbouwzaden, rondhout, stro, veevoeders, vlas en wol, zowel ruw als ongewassen.
De landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers kwalificeren door de afschaffing van de landbouwregeling doorgaans als btw-ondernemer die btw-belaste prestaties verrichten en zij kunnen als gevolg daarvan de aan hen in rekening gebrachte btw in aftrek brengen. Voor zover zij btw in aftrek kunnen brengen, kan cumulatie van btw dus niet meer voorkomen. Daarom wordt voorgesteld het verlaagde btw-tarief op de leveringen van bepaalde agrarische goederen per 1 januari 2025 af te schaffen.
Samenloopvrijstelling overdrachtsbelasting bij aandelenoverdracht
Projectontwikkelaars of andere partijen die nieuw onroerend goed laten bouwen worden vanaf 2024 mogelijk geconfronteerd met extra lasten (met name ten behoeve van btw-vrijgesteld gebruik). Dat blijkt uit het gepubliceerde wetsvoorstel ‘Internetconsultatie aanpassing samenloopvrijstelling’ van het ministerie van Financiën.’ Het wetsvoorstel heeft betrekking op het overdragen van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) waarin zich één of meer ‘nieuwe’ onroerende zaken (gebouwen die maximaal 2 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen en btw-bouwterreinen) bevinden. De levering van deze ‘nieuwe’ onroerende zaken is belast met btw bij een levering van het onroerend goed zelf. Voor de overdrachtsbelasting geldt daarbij doorgaans de samenloopvrijstelling.
Middels een beroep op de zogeheten ‘doorkijkarresten’ van de Hoge Raad is er op dit moment bij verkrijging van een aandelenbelang in een OZR met dergelijk onroerend goed geen btw en ook geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De gedachte van de Hoge Raad achter deze rechtspraak is dat het vervreemden van aandelen voor de overdrachtsbelasting niet ongunstiger mag worden behandeld dan de levering van de onroerende zaken zelf. In een dergelijke situatie mag voor de overdrachtsbelasting door de aandelen heen worden gekeken. Als bij de rechtstreekse levering van het onderliggende onroerend goed de samenloopvrijstelling van toepassing zou zijn, is deze vrijstelling ook van toepassing bij de verkrijging van de aandelen in een OZR (voor zover het nieuw onroerend goed betreft).
De wetgever is van mening dat dit tot ongewenste situaties leidt. Bij de levering van onroerend goed is namelijk btw verschuldigd. Dat is bij de verkoop van aandelen niet het geval. Bij de verkrijging van aandelen in een OZR wordt dus geen btw en geen overdrachtsbelasting betaalt. De wetgever heeft voorgesteld om met ingang van 1 januari 2025 de verkrijgingen van een gekwalificeerd belang in een OZR met één of meer nieuwe onroerende zaken niet (meer) in aanmerking te laten komen voor deze samenloopvrijstelling. Door de invoering van dit wetsvoorstel wordt de verkrijging van een kwalificerend belang van aandelen in een OZR met ‘nieuwe’ onroerende zaken vanaf 2025 belast met overdrachtsbelasting. Na een wijziging van het wetsvoorstel is dit uitsluitend het geval in situaties bij de verkrijging van een dergelijk aandelenbelang in een vastgoed-bv met nieuw vastgoed zal dan alleen gelden in situatie dat dit nieuwe vastgoed op het moment van verkrijging en gedurende twee jaren na het moment van verkrijging voor meer dan 10% gebruikt zal worden voor btw-vrijgestelde prestaties. Het overdrachtsbelastingtarief tijdens de verkrijging van een dergelijk aandelenbelang in een vastgoed-bv met nieuw vastgoed zal dan 4% overdrachtsbelasting (over de waarde van het vastgoed zijn) zijn.
Er is overgangsrecht opgenomen voor vastgoedaandelentransacties die de betrokken partijen voor 19 september 2023 om 15:15 uur schriftelijk zijn overeengekomen, bijvoorbeeld door middel van een zogenoemde intentieovereenkomst. Hieraan zijn de voorwaarden verbonden dat a) de intentieovereenkomst is gesloten vóór 19 september 2023 om 15:15 uur, b) binnen drie maanden na 1 januari 2024 van deze intentieovereenkomst melding is gedaan door de beoogde verkrijger bij de inspecteur (dit geschiedt door bij het vereiste verzoek om toepassing van het overgangsrecht een afschrift van de betreffende overeenkomst mee te zenden) en c) dat aannemelijk is dat het sluiten van de intentieovereenkomst niet hoofdzakelijk is gericht op het gebruikmaken van het overgangsrecht volgens de vrije bewijsleer. Met dit overgangsrecht wordt volgens de wetgever (op basis van de internetconsultatie) voor de meeste gevallen voorkomen dat reeds lopende projecten worden geconfronteerd met een onverwachte heffing waarmee in de fase voorafgaand aan het vaststellen van de intentieovereenkomst geen rekening kon worden gehouden.
Een dergelijke intentieovereenkomst is in de praktijk een document waarbij twee of meer partijen de afspraken over een te realiseren vastgoedproject vastleggen in een of meer overeenkomsten. In de intentieovereenkomst wordt gedetailleerd vastgelegd op welk vastgoedproject de afspraken betrekking hebben alsmede hoe, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn dat project wordt gerealiseerd en de aandelentransactie tussen de betrokken partijen zal plaatsvinden. Het overgangsrecht eindigt van rechtswege per 1 januari 2030.
Mr. Carola van Vilsteren is eigenaar van van Vilsteren BTW advies
Geef een reactie