Een belastingplichtige die zijn belastingaangifte laat verzorgen door een adviseur moet alle informatie die nodig is voor het doen van een juiste aangifte aan die adviseur verstrekken. Doet hij dat niet en betaalt hij hierdoor te weinig belasting, dan heeft de inspecteur geen nieuw feit nodig om een navorderingsaanslag aan hem op te leggen.
Als de inspecteur op enige grond het vermoeden heeft dat te weinig belasting is geheven, kan de inspecteur in beginsel overgaan tot navordering hiervan. De inspecteur kan echter niet navorderen als een feit hem bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, mits sprake is van kwade trouw door de belastingplichtige. Dat wil zeggen dat de belastingplichtige de inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Zo oordeelde Hof Arnhem dat de inspecteur geen nieuw feit nodig had voor het navorderen van te weinig geheven belasting, doordat een voorheffing (loonheffing) ten onrechte was verrekend. Volgens het hof was de timmerman in kwestie te kwade trouw door onjuiste informatie te verstrekken aan zijn belastingadviseur. De timmerman had namelijk op de zitting verklaard dat ‘zijn adviseur niet wist dat hij zzp’er was’. Volgens de rechter had de timmerman zijn adviseur dus welbewust de informatie met betrekking tot de door hem behaalde winst uit onderneming onthouden. De adviseur kon hierdoor geen juiste aangifte doen. De navorderingsaanslagen bleven daarom in stand.
Wet: artikel 16 AWR
Meer informatie: Hof Arnhem, 21 augustus 2012 (gepubliceerd 30 augustus 2012), LJN: BX6079
Geef een reactie