Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in een Bulgaarse zaak geoordeeld dat de fiscus terecht de afgetrokken btw op gestolen goederen had herzien. De Bulgaarse wetgeving eist bij diefstal altijd herziening van de afgetrokken btw. Er wordt daarbij – in tegenstelling tot Nederland – niet gekeken of de ondernemer de diefstal naar behoren kan bewijzen.
Aan de aftrek van voorbelasting is de voorwaarde verbonden dat de btw-ondernemer de goederen of diensten voor belaste handelingen moet gebruiken. In het geval van bijvoorbeeld diefstal vindt er in feite een wijziging plaats in de bestemming van het goed of dienst. De ondernemer moet deze aftrek van voorbelasting in beginsel op grond van de bepaling in artikel 185 van de BTW-Richtlijn herzien. Er bestaat wel een uitzondering hierop. De herziening kan namelijk achterwege blijven als de btw-ondernemer de diefstal naar behoren kan bewijzen. Deze bepaling is overigens facultatief van aard. In de Bulgaarse zaak had de desbetreffende ondernemer aangifte gedaan bij de politie, maar de dader werd niet opgespoord en dus werden ook de goederen niet teruggevonden. Het Hof oordeelde dat nu de Bulgaarse wetgeving geen onderscheid maakt tussen ondernemers die een diefstal wel of niet kunnen bewijzen, maar in alle gevallen herziening verplicht stelt, de Bulgaarse fiscus juist had gehandeld. In Nederland mag de herziening overigens wel uitblijven als de btw-ondernemer de diefstal naar behoren kan bewijzen.
Wet: artikel 185 BTW-Richtlijn, artikel 15 lid 6 Wet OB 1968 en artikel 12 en artikel 13 Uitv.Besch OB
Meer informatie: Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 oktober 2012, C‑550/11
Geef een reactie