De overdracht van een lijfrenteverplichting van een werkmaatschappij aan een holding in samenhang met verkoop van de werkmaatschappij leidt tot afkoop van de lijfrenteverplichting. Een redelijke wetstoepassing brengt volgens het hof mee dat de ondernemer in onderhavig jaar de saldomethode mag toepassen.
Een firmant had zijn firma-aandeel ruisend ingebracht in een B.V. Hij had voor de stakingswinst een direct ingaande lijfrente bedongen bij die B.V. De aandelen in de B.V. werden gehouden door een tussenholding. Op 1 maart 2010 verkocht de tussenholding de aandelen de B.V.. Gelijktijdig met de verkoop, ging de lijfrenteverplichting over naar de persoonlijke holding van de man. In geschil voor Hof Den Haag was de vraag of de Inspecteur terecht een negatieve uitgave voor inkomensvoorziening bij de man in aanmerking had genomen. De Belastingdienst kreeg op dat punt gelijk. Door verkoop van de aandelen C B.V. aan een derde was volgens het hof de band tussen de lijfrenteverplichting en de overgedragen onderneming verbroken. Dit had tot gevolg dat de lijfrente niet langer was bedongen van een toegelaten verzekeraar en dat leidde tot afkoop van de lijfrente door de voormalige firmant. De Belastingdienst had vanwege deze afkoop terecht revisierente berekend over de waarde van de lijfrenteverplichting. Ook was nog in geschil of de ondernemer dat jaar een lijfrente-uitkering had genoten. Een redelijke wetstoepassing bracht volgens het hof voorts met zich dat de man de saldomethode kon toepassen. Die verlaagde het belastbare deel van de lijfrente-uitkering.
Meer informatie: Hof Den Haag 28 december 2016 (gepubliceerd op 11 januari 2017)
Geef een reactie