Als een Nederlands lichaam bepaalde diensten, bijvoorbeeld advisering, afneemt van een ondernemer die buiten de EU is gevestigd, kan het zijn dat het lichaam de btw moet opgeven. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat deze regeling is toegestaan onder het Europees recht.
De zaak voor het hof was aangespannen door een Nederlandse bv die een naheffingsaanslag btw had ontvangen. Deze bv was een tussenhoudstermaatschappij die geen btw-ondernemer was. De bv had adviesdiensten afgenomen van ondernemers uit Canada en de Verenigde Staten. Volgens de Nederlandse wet worden deze diensten geacht in Nederland te zijn verleend als de dienstverlener buiten de EU woont of is gevestigd en de afnemer een Nederlands lichaam is. Daarnaast moet het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie plaatsvinden in Nederland. Overigens leidt zo’n situatie in beginsel tot verlegging naar de afnemer. De tussenhoudstermaatschappij stelde dat de bovenstaande regeling in strijd was met het Europees recht. Maar aan de hand van de wetsgeschiedenis en de Franse versie van de Zesde Richtlijn (de voorloper van de huidige BTW-richtlijn) oordeelde het hof dat de Nederlandse regel binnen de grenzen van het Europees recht bleef. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.
Wet: artikelen 6i, eerste lid, onderdeel c, 6j, onderdeel b en 12, derde lid Wet OB 1968
Meer informatie: Hof Amsterdam, 12 december 2013 (gepubliceerd 8 januari 2014), ECLI:NL:GHAMS:2013:4801
Geef een reactie