Het Europese Hof van Justitie heeft geoordeeld dat een Nederlandse regeling, waarbij de Belastingdienst de herziene btw van de leverancier naheft bij de afnemer, in strijd is met het Europees recht.
Deze regeling heeft betrekking op de optie tot btw-belaste levering van een onroerende zaak. Aan deze optie is de voorwaarde verbonden dat de afnemer de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor hij minstens 90% recht heeft op aftrek van voorbelasting. Als de afnemer de onroerende zaak voor andere doeleinden gebruikt, voldoet hij niet aan de 90%-eis. Er moet dan een herziening plaatsvinden van de btw die de afnemer ten onrechte heeft afgetrokken. Maar ook de leverancier zal ten onrechte btw hebben afgetrokken op kosten die verband houden met de levering van de onroerende zaak. De Belastingdienst heft deze btw niet na van de leverancier, maar van de afnemer. Op zich is dit niet compleet onbegrijpelijk, omdat het de afnemer is die de voorwaarden voor de optie btw-belaste levering schendt. Het Europese Hof van Justitie heeft echter geoordeeld dat deze uitvoering van de btw-herziening niet conform het Europees recht is. De voor de zaak geldende oude Zesde Richtlijn bood lidstaten van de EU niet de mogelijkheid om de herziene btw na te heffen van een ander dan de degene die de btw aftrok. De huidige BTW-Richtlijn bevat overigens een vergelijkbaar artikel. Het ziet dus ernaar uit dat Nederland haar wetsbepaling moet aanpassen.
Wet: artikel 12a OB 1968
Richtlijn: artikel 20 Zesde Richtlijn 77/388/EEG (oud) en artikel 189 BTW-Richtlijn 2006/112/EG
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU, 10 oktober 2013, C-622/11
Geef een reactie