De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat een speciale faciliteit voor lichamen die bepaalde vormen van speur- en ontwikkelingswerk verrichten: de innovatiebox. De kern van deze faciliteit is dat de kwalificerende voordelen uit immateriële activa in de innovatiebox effectief worden belast tegen 5%. Bij het berekenen van de kwalificerende voordelen is de afpelmethode vaak, maar niet altijd bruikbaar.
Zelf voortgebracht activum
De innovatiebox is een faciliteit in de vennootschapsbelasting die beoogt bedrijven te stimuleren om aan innovatie te doen. In beginsel mag een lichaam, bijvoorbeeld een B.V., alleen een zelf voortgebracht immaterieel activum onderbrengen in de innovatiebox. Een B.V. mag de innovatiebox alleen op een gekocht immaterieel activum toepassen als zij dit activum dusdanig heeft doorontwikkeld dat feitelijk een nieuw kwalificerend bedrijfsmiddel is ontstaan.
Voorwaarden innovatiebox
De belangrijkste voorwaarde voor de toepassing van de innovatiebox is dat het desbetreffende immaterieel activum is voortgekomen uit speur- en ontwikkelingswerk (S&O) waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Voor kleine belastingplichtigen is dit voldoende, voor grotere belastingplichtigen gelden aanvullende voorwaarden. Een grote belastingplichtige kan bijvoorbeeld een immaterieel activum, waarvoor een octrooi of kwekersrecht is verleend of aangevraagd, onderbrengen in de innovatiebox. Ook dan geldt dat het immateriële activum moet zijn voortgekomen uit werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven.
Kleine belastingplichtigen
Een lichaam kwalificeert als een kleine belastingplichtige als het:
- in het belastingjaar en de vier voorafgaande jaren in totaal minder dan € 37.500.000 aan voordelen heeft genoten uit het immateriële activum, waarbij het bedrag van de voordelen dient te worden verhoogd met de kosten voor het verwerven van de voordelen uit deze immateriële activa in de genoemde periode; en
- alleen of samen met de groep waartoe het behoort in het belastingjaar en in de vier voorafgaande jaren een totale netto-omzet heeft behaald van hooguit € 250 miljoen.
Effectief tarief
De positieve, kwalificerende voordelen uit immateriële activa in de innovatiebox worden belast tegen een effectief tarief van 5%. Dit gebeurt doordat men deze voordelen vermenigvuldigt met 5/H. Hierbij staat ‘H’ voor het hoogste vennootschapsbelastingtarief. Op dit gedeelte van de winst is vervolgens het normale vennootschapsbelastingtarief van toepassing. Wel is van belang dat de positieve netto-opbrengsten eerst een drempel hebben overschreden. Deze drempel bestaat uit:
- het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten van immateriële activa die in voorgaande jaren zijn ondergebracht in de innovatiebox;
- de voortbrengingskosten van immateriële activa die in het desbetreffende kalenderjaar zijn ondergebracht in de innovatiebox;
Men mag de drempel verminderen met het bedrag aan kwalificerende voordelen uit immateriële activa als dit bedrag negatief is, tenminste voor zover dit bedrag niet onder het regime van de innovatiebox valt.
Afpelmethode
Fiscaal up to date heeft via een WOB-verzoek informatie over de innovatiebox opgevraagd. De gevraagde informatie omvatte onder andere de toetsingskaders bij het vaststellen van het percentage van de winst dat de B.V. kan toerekenen aan Research & Development (R&D). Het ministerie van Financiën heeft voor een groot deel gehoor gegeven aan dit verzoek. In de openbaar gemaakte documenten komt onder meer de afpelmethode aan bod. Het doel van deze methode is het vaststellen van het voordeel uit de octrooi- en S&O-activa. De fiscus hanteert de afpelmethode als de R&D-functie binnen een onderneming een van meest belangrijke functies (kernfunctie) is en het belang van de octrooi- en S&O-activa relatief groot is. Bij de afpelmethode wordt eerst een deel van de operationele winst aan de ondersteunende en routinematige functies gealloceerd, vaak op basis van een kostengerelateerde methode. Vervolgens vindt een verdeling van de restwinst plaats over de kernfuncties naar rato van het relatieve belang van deze functies bij de desbetreffende onderneming. Het voordeel dat in aanmerking komt voor de toepassing van de innovatiebox bedraagt maximaal het deel van de restwinst dat valt toe te rekenen aan de kernfunctie R&D. Als niet alle R&D leidt tot kwalificerende immateriële activa, houdt de fiscus daarmee rekening.
Afpelmethode niet of beperkt toepasbaar
De Belastingdienst erkent dat de (onverkorte) toepassing van de afpelmethode niet de meest geschikte manier is om een eventuele innovatiewinst te berekenen bij:
- bedrijven waar R&D geen kernfunctie vormt. In zo’n geval kan een cost-plus benadering meer voor de hand liggen, gesteld dat het bedrijf jaarlijks aan innovatie doet;
- start-ups;
- verkoop van immateriële activa, bijv. in de vorm van de verkoop van een patent, of een activa-passiva transactie.
Wet: artikelen 12b, 12ba en 12bc Wet Vpb 1969
Meer informatie: ministerie van Financiën 21 augustus 2017, 2017-0000157510
Geef een reactie