Zowel het deel van de HIR dat voor emigratie op de buitenlandse investeringen was afgeboekt als het resterende deel van de HIR kwalificeerde volgens Rechtbank Noord-Nederland als een overgebracht vermogensbestanddeel. Afrekening over de HIR bij verplaatsing van een melkveehouderij naar Duitsland was daarom terecht.
In deze zaak dreef een echtpaar in maatschapsverband tot en met 18 april 2005 een melkveehouderij in Nederland. Op 2 mei emigreerden zij naar Duitsland, waar zij ook weer een melkveehouderij exploiteerden. Er was hier geen sprake van staking, maar van een verplaatsing van de melkveehouderij naar Duitsland. In geschil was of moest worden afgerekend over het bedrag van de herinvesteringsreserve (HIR) die resteerde na afboeking op investeringen in de Duitse onderneming. Volgens de echtgenote kon artikel 3.60 Wet IB 2001 niet worden toegepast, omdat een HIR geen vermogensbestanddeel zou zijn dat kon worden overgebracht.
Artikel 3.60 Wet IB
Gelet op de bedoeling van deze wetsbepaling kwam de rechtbank echter tot een ander oordeel. Naar haar mening kwalificeerde de vóór emigratie verrichtte afboeking van de in Nederland gevormde HIR wel als een zodanige overdracht. Dat gold ook voor het deel van de HIR dat niet voor de emigratie op de investeringen in Duitsland was afgeboekt. Gelet op de verplaatsing van het bedrijf naar Duitsland, was niet aannemelijk dat er bij emigratie nog een herinvesteringsvoornemen was in Nederland. Direct voorafgaande aan de emigratie moest daarom een afrekening plaatsvinden over de HIR. De inspecteur had daarom terecht een bedrag van €384.164 gecorrigeerd.
National Grid Indus
De echtgenote bracht verder nog in dat, gelet op het arrest National Grid Indus, een heffing op grond van artikel 3.60 in strijd zou zijn met het recht op vrije vestiging. De rechtbank leidt uit deze uitspraak af dat het heffen van belasting over de HIR in dit geval is toegestaan. Dat de ondernemer een natuurlijk persoon is deed daar niet aan af. Het achterwege blijven van de mogelijkheid om uitstel van betaling te verlenen vormt een inbreuk op het Unierecht. De voorzieningen die de wetgever als gevolg hiervan heeft getroffen, liggen echter in de invorderingssfeer en konden in deze procedure niet aan de orde komen.
Wet: artikel 3.60 en 3.61 Wet IB2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 4 december 2014 (gepubliceerd 23 december 2014), ECLI:NL:RBNNE:2014:6195
Geef een reactie