Hof Den Bosch heeft bevestigd dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting achterwege blijft bij een afsplitsing van een B.V. als deze afsplitsing alleen plaatsvindt om een aandelentransactie mogelijk te maken.
Twee holdings wilden hun aandelen in een dochtervennootschap verkopen aan een andere, niet-gelieerde B.V. Deze potentiële koper wilde echter bepaalde vermogensbestanddelen van de dochtermaatschappij niet overnemen. Tot deze vermogensbestanddelen behoorden ook diverse onroerende zaken. De holdings lieten de dochtervennootschap daarom een juridische afsplitsing uitvoeren. De vraag is of de afgesplitste vennootschap overdrachtsbelasting moet betalen vanwege de verkrijging van de onroerende zaken. Rechtbank Zeeland-West-Brabant meende eerder van wel. Bij een afsplitsing kan een vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing zijn, tenzij de afsplitsing voor meer dan 50% heeft plaatsgevonden om belasting te ontgaan. Als binnen drie jaar na de afsplitsing een verkoop plaatsvindt van de aandelen in de gesplitste rechtspersoon, wordt de afsplitsing geacht te hebben plaatsgevonden vanuit onzakelijke motieven. De bewijslast verschuift dan naar de belastingplichtige. In deze zaak hadden de holdings in het jaar van de afsplitsing hun aandelen in de lichter gemaakte dochtervennootschap verkocht. De rechtbank vond niet dat de afgesplitste B.V. de zakelijkheid van de afsplitsing aannemelijk had gemaakt. De belastingrechter meent dat de afsplitsing plaatsvond omdat de aandeelhouders de aandelen in de dochtervennootschap wilden verkopen. Geen zakelijke motieven, maar aandeelhoudersmotieven speelden dus een rol. Zie ook: ‘Belastingdienst te star met splitsingsfaciliteit’ voor meer informatie over deze zaak.
Doel is overdrachtsbelasting besparen
De afgesplitste B.V. is in hoger beroep gegaan. Zij stelt dat de holdings met de aandelenverkoop de actieve werkzaamheden van de dochtervennootschap en de koper wilden herstructureren en rationaliseren. Het hof is niet overtuigd. Bovendien haalt het hof uit de overeenkomst voor de verkoop van de aandelen dat de aandelenverkoop ook zou doorgaan als de vrijstelling van overdrachtsbelasting achterwege zou blijven. Het hof erkent dat men de fiscaal gunstigste weg mag kiezen, maar dan nog moet deze weg zijn gebaseerd op zakelijke grondslagen. Het hof concludeert dat de keuze om de onroerende zaken uit de dochtervennootschap te halen via afsplitsing niet is ingegeven door zakelijke overwegingen. De keuze voor afsplitsing is bedoeld om de afgesplitste B.V. onroerende zaken te laten verkrijgen zonder overdrachtsbelasting te hoeven betalen, aldus het hof. Het hof oordeelt dan ook dat de afgesplitste B.V. gewoon overdrachtsbelasting moet betalen.
Wet: art. 14a, zesde en achtste lid Wet Vpb 1956 en art. 15, eerste lid, onderdeel h Wet BRV 1970
Besluit: art. 5c UB BRV 1971
Meer informatie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 1 november 2018, (gepubliceerd 22 januari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2018:4542
Geef een reactie