Uit de rechtspraak onder de oude wet IB 1964 volgt dat proceskosten in verband met beëindiging of vermindering van een alimentatieverplichting niet aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting. A-G Niessen ziet geen aanleiding van die rechtspraak af te wijken.
Een echtscheidingsprocedure eindigde met een vaststellingsovereenkomst, waarna ter verrekening van de levensverzekeringen en koopsompolissen één bedrag aan de ex-echtgenote werd betaald. De man bracht deze som en de advocaatkosten in mindering op zijn belastbare inkomen. Volgens Advocaat-Generaal Niessen oordeelden de rechtbank en het hof eerder terecht dat geen aftrek van advocaatkosten mogelijk was. De huidige wet IB 2001 voorziet niet in de aftrek van deze kosten. Uit de rechtspraak die is ontwikkeld onder de oude wet IB 1964 volgt bovendien dat proceskosten gemaakt ter beëindiging of vermindering van een alimentatieverplichting of vergelijkbare procedures, geen aftrekbare kosten of persoonlijke verplichtingen vormen. De advocaatkosten van de ex-echtgenote zouden daarentegen zijn aan te merken als kosten tot behoud of verkrijging van een aangewezen periodieke uitkering of verstrekking, zodat die kosten wel aftrekbaar zijn. Aangezien het voorwerp van de procedure voor de ex-echtgenote niet anders is dan bij de ex-echtgenoot, ligt daarin een ongelijkheid in fiscale behandeling besloten maar van een verboden discriminatie is geen sprake. Nu bij de invoering van de Wet IB 2001 geen wijziging werd beoogd, adviseerde de A-G de Hoge Raad niet van die rechtspraak af te wijken.
Wet: artikelen 3.108, 6.1, 6.2 en 6.3 Wet IB 2001
Meer informatie: Parket bij de Hoge Raad, 17 december 2015 (gepubliceerd 22 januari 2016), ECLI:NL:PHR:2015:2476
Geef een reactie