Rechtbank Gelderland deed een uitspraak over de houdbaarheid van recht om in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen en oordeelde dat dit recht niet kan worden ‘geparkeerd’.
Een man kocht in 2006 tien percelen grond van een B.V., waarbij hij naliet de in rekening gebrachte btw van € 79.832 in aftrek te brengen. Bedoeling was om daarop tien stacaravans te gaan bouwen en die afzonderlijk te verkopen, waarbij de ontwikkelingsactiviteiten door de B.V. zouden worden verricht. Vijf jaar later verkocht de man drie percelen terug aan de B.V. en droeg de hiervoor in rekening gebrachte btw van € 26.471 niet af. Hij beriep zich daartoe op het feit dat hij in 2006 niet van zijn recht op aftrek gebruik had gemaakt en daarom deze btw kon worden herzien vanwege de bestemmingswijziging van de drie percelen en dus de af te dragen btw daarmee verrekend mocht worden. De inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag btw op van € 26.471 en de man ging daartegen in beroep.
Rechtbank Gelderland overweegt dat het uitgangspunt van de Wet OB 1968 is dat het recht op aftrek van voorbelasting volledig en onmiddellijk moet worden geëffectueerd op het moment van facturering, in dit geval dus in 2006. De herzieningsregeling is niet in het leven geroepen om ten onrechte niet in aftrek gebrachte btw op een later moment alsnog in aftrek te brengen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, zodat de naheffingsaanslag btw in stand bleef.
Wet: artikel 15 lid 4 Wet OB 1968
Meer informatie: Rechtbank Gelderland, 2 november 2017 (gepubliceerd: 3 november 2017), ECLI:NL:RBGEL:2017:5621
Geef een reactie