Het ontbreken van hypothecaire zekerheid, achtergesteldheid ten aanzien van bankleningen en een laag rentepercentage leidden er volgens het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet toe dat sprake was van een onzakelijke lening.
Deze zaak werd aangespannen door de enig aandeelhouder van een in Oostenrijk gevestigde vennootschap. In de jaren 2006-2008 realiseerde de vennootschap in Oostenrijk een appartementencomplex. De investeringen werden grotendeels gefinancierd met vreemd vermogen. Ter financiering van de opgelopen investeringen in de bouw en inrichting leende de dga € 273.000 aan de bv. In zijn aangifte voor het jaar 2010 nam hij een afwaarderingsverlies op ten aanzien van deze lening. Ten onrechte volgens de inspecteur, omdat het een onzakelijke lening betrof.
Geen onzakelijke lening
In tegenstelling tot Rechtbank Noord-Nederland oordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat van een onzakelijke lening geen sprake was. Men mocht bij het aangaan van de investeringsbeslissing en de beslissing geld uit te lenen aan de vennootschap verwachten dat de vennootschap voldoende rendabel zou worden om de ingeleende gelden terug te betalen. Dat de dga geen hypothecaire zekerheid had bedongen deed daar niets aan af. Op basis van het contract had de dga van aanvang af het recht zijn vordering in Oostenrijk in te schrijven, wat effectief tot de vestiging van een tweede hypotheek zou leiden. De vordering was feitelijk achtergesteld bij de vorderingen van de bank, maar gelet op de hoogte van de bankleningen was dat een gebruikelijke gang van zaken volgens het hof. Gezien de achterstelling achtte het hof niet uitgesloten dat een onafhankelijke derde een hogere vergoeding op de verstrekte lening zou hebben bedongen, maar dat een vaste vergoeding niet zou kunnen zijn vastgesteld had de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Het verlies op de lening was aftrekbaar als verlies uit werk en woning.
Meer informatie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25 oktober 2016 (gepubliceerd 28 oktober 2016), ECLI:NL:GHARL:2016:8538
Geef een reactie