Bij geldleningen binnen familieverband gebeurt het vaak dat bij het overlijden van de geldverstrekker, de schuldenaar uit de nalatenschap van de erflater een vordering op zichzelf verkrijgt. Hof Den Haag heeft duidelijk gemaakt dat afwaardering van die vordering echter niet mogelijk is, nu die vordering en de schuld aan de erflater door vermenging van rechtswege verdwijnt.
Een zoon erfde bij het overlijden van zijn moeder ruim vijf ton, waarvan ongeveer drie ton betrekking had op een vordering die zijn moeder op hem had voor geleende bedragen. De zoon had het volledig bedrag doorgeleend aan een bv waarin hij 50% van de aandelen bezat en waarvan hij later de resterende 50% had verworven. De zoon stelde allereerst dat geen sprake was van een vordering, maar van een schenking, omdat hij nooit had afgelost of rente had betaald. Volgens de rechter bleek echter uit de feiten en omstandigheden dat de erflaatster een lening had verstrekt aan haar zoon. Verder vond de zoon dat de lening moest worden afgewaardeerd. Hij wees daarbij op het feit dat de waarde van de aandelen in de bv op het moment van de verkrijging gelijk was aan de waarde op het moment dat de overname van het 50% belang had plaatsgevonden. De rechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor afwaardering, nu de vordering op zichzelf en de schuld van de bv aan de zoon gewoon op de balans stond voor de nominale waarde van drie ton. Daarnaast mocht ook de stelling van de zoon dat hij een bedrag had verkregen van twee ton (vijf ton minus drie ton), wat lager was dan het door hem verschuldigde drie ton niet baten. Bij dat bedrag moest volgens de rechter ook de overwaarde van zijn woonhuis en de waarde van zijn aandelenpakket in de bv worden opgeteld. Hieruit bleek dus dat de zoon solvabel was en dat er geen plaats was voor de afwaardering van de lening.
Wet: artikel 1 en 21 SW 1956
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Gravenhage, 27 maart 2012, 30 juli 2012, LJN: BX2973
Geef een reactie