De SRA bericht dat de afgelopen tijd er diverse berichten zijn verschenen die de indruk wekten dat het verstandig zou kunnen zijn om, al voordat de Hoge Raad naar verwachting in het voorjaar arrest wijst over de houdbaarheid van de Wet rechtsherstel box 3, een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen als het werkelijke inkomen lager ligt.
Het betreft hier de rechtspositie van een bepaalde groep belastingplichtigen: moet deze groep voor of ná het arrest van de Hoge Raad inzake box 3 zo’n verzoek indienen? Staatssecretaris Van Rij bevestigt in een brief dat het voor de rechtspositie van deze groep belastingplichtigen niet uitmaakt of het verzoek voor of ná het arrest wordt ingediend.
Het gaat hier om de groep belastingplichtigen die deelnam aan de reguliere massaalbezwaarprocedure box 3 voor de aanslagen 2019 en verder en de belastingplichtigen die een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2019 en verder ontvingen met een dagtekening vanaf 12 november 2021. Bij de mensen die deelnamen aan de massaalbezwaarprocedure is rechtsherstel geboden op basis van de rechtsherstelwet. Bij de mensen bij wie aanslagen na 12 november 2021 zijn opgelegd, zijn die aanslagen opgelegd op basis van de rechtsherstelwet. De vraag is of dit rechtsherstel voldoende is als het werkelijke inkomen lager ligt dan volgens de reguliere wet dan wel de rechtsherstelwet. Mensen bij wie het werkelijke inkomen lager ligt, hadden en hebben de mogelijkheid een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. Daarbij dient dan wel in ieder geval ook de vijfjaarstermijn in acht te worden genomen.
Na vragen van de belangenorganisaties schreef de staatssecretaris in een brief van 14 december 2023 dat de rechtspositie voor onherroepelijk vaststaande aanslagen niet anders wordt als een verzoek tot ambtshalve vermindering voor of ná het arrest van de Hoge Raad wordt ingediend.
Verschil in rechtspositie
Na de brief van 14 december 2023 bestond nog twijfel bij de belangenorganisaties over de rechtspositie van de groep belastingplichtigen. De Hoge Raad zou namelijk op enig moment toch andere regels voor het verlenen van ambtshalve vermindering kunnen formuleren. Hierdoor zou toch een verschil in rechtspositie kunnen ontstaan tussen belastingplichtigen die voor of na het arrest van de Hoge Raad een verzoek tot ambtshalve vermindering indienen. Daarom vond op 22 januari 2024 wederom overleg plaats met het Ministerie van Financiën.
Explicietere toezegging
Naar aanleiding van het verdere overleg heeft de staatssecretaris in een brief van 12 februari 2024 een explicietere toezegging gedaan. Voor de uitzonderingsgrond nieuwe jurisprudentie zullen belastingplichtigen die voor of na het arrest van de Hoge Raad van maart 2024 een verzoek tot ambtshalve vermindering hebben gedaan, hetzelfde behandeld worden. Met deze toezegging zijn de rechten gewaarborgd voor de hiervoor beschreven groep belastingplichtigen. Het is daarom niet nodig om nu al een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen.
Volledigheidshalve merkt de SRA op dat deze toezegging alleen geldt voor verzoeken om ambtshalve vermindering voor zover die betrekking hebben op het standpunt dat het werkelijke rendement lager ligt dan volgens het geboden rechtsherstel.
Gelijke behandeling van verschillende groepen
In de brief van 12 februari gaat de staatssecretaris ook nog in op de verschillende groepen die inmiddels binnen het box 3-dossier te onderscheiden zijn (massaalbezwaargroep, massaalbezwaarplusgroep, de groep die wel en de groep die geen verzoek tot ambtshalve vermindering deed). De belangenorganisaties hebben hun zorgen geuit over de gelijke behandeling in rechtspositie van deze groepen. De staatssecretaris heeft begrip voor deze zorgen en neemt deze mee in de voorbereiding van de politieke besluitvorming na het arrest van de Hoge Raad.
Meer informatie
- Brief van het Ministerie van Financiën van 12 februari 2024
- Brief van het Ministerie van Financiën van 14 december 2023
Bron: SRA, 29 februari 2024
Geef een reactie