Als een dga bij wijze van bijstandsverlening een lening krijgt verstrekt en het geleende bedrag moet doorlenen aan zijn B.V., is geen sprake van een lening die van onafhankelijke derden is verkregen. In beginsel heeft de dga in dit geval zijn B.V. een lening uit aandeelhoudersmotieven verstrekt. Een waardedaling van zijn vordering op zijn B.V. is daardoor niet aftrekbaar als negatief resultaat uit overige werkzaamheden.
Een man dreef samen met zijn vrouw via zijn B.V. een organisatieadviesbureau. De dga kreeg in 2012 op grond van de Wet werk en bijstand en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) een lening verstrekt. Deze Bbz-lening moest hij doorlenen aan zijn B.V. In 2014 werd de B.V. failliet verklaard. De man wilde een voorziening vormen voor zijn vordering op de B.V. vanwege het doorlenen van zijn aandeel in de Bbz-lening en voor zijn aandeel in de regresvordering.
Aandeelhoudersmotieven
De inspecteur stond het vormen van zo’n voorziening niet toe. Hij stelde dat de man het geld had doorgeleend vanuit aandeelhoudersmotieven. Een onafhankelijke derde zou gezien de omstandigheden nooit tegen een niet-winstdelende rente een lening willen verstrekken. Rechtbank Noord-Nederland was het eens met de Belastingdienst. De stelling van de dga dat hij van het bureau zelfstandigen fryslân (bzf) de Bbz-lening had verkregen, mocht niet baten. De bzf had niet gehandeld als een willekeurige derde, maar als een instelling die bijstand verleende. Dit was juist nodig omdat de bank de B.V. geen lening wilde verstrekken.
Besluit: artikel 15 Bbz 2004
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland 29 augustus 2017 (gepubliceerd 3 oktober 2017), ECLI:NL:RBNNE:2017:3317
Geef een reactie