Uit een uitspraak van Hof Arnhem blijkt dat de doorschuivingsverklaring een harde eis is om een nieuwe bestelauto zonder BPM-naheffing te kunnen overdragen aan een andere ondernemer. Achteraf deze verklaring overleggen helpt niet.
Als een ondernemer een bestelauto op zijn naam stelt, kan hij onder voorwaarden een vrijstelling krijgen voor de BPM als hij de bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt voor zijn onderneming. Voldoet hij binnen vijf jaar na de registratie niet meer aan de voorwaarden, dan mag de Belastingdienst een deel van de BPM naheffen. Een wijziging van de tenaamstelling is in eerste instantie in strijd met de voorwaarden. Maar de naheffing van BPM blijft achterwege als de nieuwe kentekenhouder de bestelauto ook gebruikt voor zijn onderneming. Bovendien moet de administratie van de ondernemer die de bestelauto overdraagt op het moment van deze overdracht een doorschuivingsverklaring bevatten. Als de ondernemer de doorschuivingsverklaring pas achteraf overlegt, voldoet hij volgens het hof niet aan alle voorwaarden en mag de fiscus hem een naheffingsaanslag BPM opleggen.
Wet: artikel 13a, vierde lid BPM 1992
Besluit: artikel 1a Uitv.besl. BPM 1992
Meer informatie: Hof Arnhem, 18 september 2012 (gepubliceerd 26 september 2012), LJN: BX8221
Geef een reactie