Als de ene ondernemer een goed verkoopt aan de andere ondernemer in een andere EU-lidstaat en die afnemer het goed direct doorverkoopt aan ondernemers in weer andere lidstaten, is de vraag op welke levering het 0%-tarief voor intracommunautaire leveringen van toepassing is. Het Hof van Justitie van de EU maakt duidelijk dat men moet kijken naar het goederenvervoer bij het bepalen welke levering een intracommunautaire levering is.
Het hof kreeg prejudiciële vragen voorgelegd naar aanleiding van de volgende zaak. Een vennootschap in Litouwen had diepgevroren vis verkocht aan een vennootschap in Estland. In zijn behandeling van het vraagstuk omschreef het hof deze levering als de eerste levering. Deze Estse vennootschap verkocht conform een samenwerkingsovereenkomst binnen een dag de vis door aan ondernemers in Denemarken, Duitsland, Nederland en Polen. De Estse vennootschap regelde dat de vis vanuit Litouwen werd vervoerd naar haar afnemers. Dit vormde de tweede levering. In deze situatie vindt uiteindelijk maar één communautaire levering plaats. Om te bepalen welke levering de intracommunautaire levering is, moet men nagaan op welke tijdstip de macht om als eigenaar over het goed te beschikken is overgegaan op de eindafnemer. Als de tweede overdracht van die macht (de tweede levering) heeft plaatsgevonden vóór het intracommunautaire vervoer, dan is dit vervoer niet toe te rekenen aan de eerste levering. Dat de eerste afnemer in een andere lidstaat is geregistreerd dan de lidstaat van de plaats van de eerste levering of eindverwerving vormt op zich onvoldoende bewijs van het intracommunautair karakter van de handeling. Zijn de goederen tijdens een keten van twee opeenvolgende leveringen in opdracht van de tussenpersoon bewerkt voordat zij zijn vervoerd naar de lidstaat van de eindafnemer? Dit feit is volgens het hof irrelevant voor de voorwaarden voor de eventuele vrijstelling voor de eerste levering voor zover de bewerking plaatsvindt na de eerste levering.
Wet: Tabel II, onderdeel a, sub 6 Wet OB 1968
Meer informatie: Hof van Justitie van de EU 26 juli 2017, C-386/16
Geef een reactie