Het tonen van goede bedoelingen is aardig, maar daarmee vervult men zijn plicht nog niet. Rechtbank Breda maakte dit duidelijk in een zaak over bestuurdersaansprakelijkheid.
In de zaak voor de rechtbank had de Belastingdienst de bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor onbetaalde loonheffingen over de maanden april, mei en juni. De bestuurder ging in beroep tegen de aansprakelijkheidstelling. Zijn beroep had meer kans van slagen als hij tijdig had gemeld dat de betalingsonmacht van zijn bv had gemeld (zie ook Keuze tussen ‘melden of betalen’ bij betalingsonmacht?). De bestuurder stelde dat hij begin juli al naar de Belastingdienst was gereden om de financiële situatie van zijn bv te bespreken. Op die dag kreeg de bestuurder te horen dat hij niet bij de juiste persoon was en later nog eens moest terugkomen. Hoewel het bezoek van de bestuurder een teken was dat hij de bedoeling had om een melding te doen, had hij daarmee niet aan zijn meldingsplicht voldaan. De bestuurder had pas eind augustus een correcte melding gedaan, maar toen was het al te laat. De rechtbank oordeelde daarom dat de man terecht aansprakelijk was gesteld.
Overigens waren de betalingsproblemen in deze zaak ontstaan in 2009, toen een mondelinge melding nog was toegestaan. Sinds 4 juli 2010 zijn de eisen aan de meldingsplicht verder verscherpt. Nu is alleen een schriftelijke melding van betalingsonmacht geldig.
Wet: artikel 36 tweede, derde en vierde lid, Invorderingswet 1990 en artikel 7 Uitv.besl. Invorderingswet 1990
Meer informatie: Rechtbank Breda, 19 januari 2012 (gepubliceerd 6 februari 2012), LJN: BV2873
Geef een reactie