Wat is bij de berekening van het premiedeel van de ouderenkorting voor een niet-inwoner met een gedeeltelijk in Nederland belast inkomen het verzamelinkomen? Volgens Advocaat-generaal Koopman is dat in principe alleen het Nederlandse inkomen.
Een man woont in 2021 in Polen. Dat jaar ontvangt hij een AOW-uitkering van € 7.991 uit Nederland. Daarnaast geniet hij € 47.762 aan inkomsten die niet in Nederland zijn belast. In deze zaak is in geschil hoe men het premiedeel van de ouderenkorting moet berekenen. Meer specifiek gaat het om de uitleg van het begrip verzamelinkomen als de belastingplichtige niet in Nederland woont terwijl zijn inkomen gedeeltelijk wel en gedeeltelijk niet in Nederland wordt belast. Vanaf een bepaalde hoogte verlaagt het verzamelinkomen namelijk de ouderenkorting. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2023:5776) heeft daarom een prejudiciële vraag gesteld aan de Hoge Raad. Deze luidt: ‘Hoe moet voor een buitenlands belastingplichtige die (een deel van het jaar) premieplichtig is in Nederland, het PVV-deel van de ouderenkorting worden berekend?’
Relevantie voor meerdere delen van heffingskorting
Advocaat-generaal (A-G) Koopman meent dat het antwoord op de prejudiciële vraag van de rechtbank ook relevant is voor enkele andere onderdelen van de heffingskorting. Hij behandelt daarom in zijn analyse ook de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).
Systematische interpretatiemethode
De grammaticale en de wetshistorische interpretatiemethode bieden volgens de A-G geen uitkomst voor de benodigde uitleg van de begrippen belastbare inkomen uit werk en woning, arbeidsinkomen en verzamelinkomen. De systematische interpretatiemethode geeft wel handvatten. Op basis daarvan dient men de relevante begrippen voor niet-inwoners in te vullen aan de hand van het regime voor buitenlandse belastingplichtigen in de inkomstenbelasting. Daardoor is voor de bepaling van zowel het premie- als het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen voor niet-inwoners in principe slechts het Nederlandse inkomen relevant. Hetzelfde geldt in beginsel ook voor de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de IACK. Voor de arbeidskorting en IACK kunnen echter uitzonderingen gelden. Is de belanghebbende anders dan door overlijden premieplichtig gedurende een gedeelte van het jaar? Dan moet men het premiedeel van de heffingskorting verminderen naar rato van de periode van premieplicht in dat jaar.
Wet: art. 2.7 en 8.17, tweede lid Wet IB 2001 en art. 10 en 12 Wfsv
Geef een reactie