Als het fiscale water aan de lippen staat omdat de ontvanger op het punt staat de beslagen inboedel of bedrijfsinventaris openbaar te verkopen, is er nog een laatste redmiddel: verzet op grond van artikel 17 Invorderingswet. Hieraan verbindt de wet schorsende werking, zodat de executieverkoop voorlopig van de baan is. De Hoge Raad heeft recentelijk beslist dat het beleid van de ontvanger op dit punt strijdig is met de Invorderingswet. In het beleid van de ontvanger ligt kort gezegd besloten dat een executieverloop zonder rechterlijke tussenkomst doorgang moet kunnen vinden als het verzet naar het oordeel van de ontvanger bij voorbaat kansloos is.
De ontvanger heeft de vérgaande bevoegdheid om zichzelf zonder rechterlijke toetsing van zijn vordering een executoriale titel te verschaffen en ten uitvoer te leggen. Dit geldt zelfs als de belastingaanslag bestreden wordt en niet onherroepelijk vast staat. Omhieraan enig tegenwicht te bieden is in artikel 17 Invorderingswet de mogelijkheid geopend verzet aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen. Op uitdrukkelijk aandringen van de Tweede Kamer is in lid 2 van dat artikel opgenomen dat door betekening van een verzetdagvaarding de tenuitvoerlegging van het dwangbevel wordt geschorst, zodat de ontvanger in afwachting van toetsing door de burgerlijke rechter pas op de plaats dient te maken. Bij het opnemen van deze schorsende werking heeft de wetgever uitdrukkelijk misbruik of oneigenlijk gebruik van de verzetmogelijkheid voor lief genomen. Wel met de aantekening dat als mocht blijken dat in de praktijk veelvuldig misbruik van de schorsende werking wordt gemaakt, de invoering van de schorsende werking weer ongedaan zal worden gemaakt. Tot op heden is hiervan geen sprake geweest.
Misbruik procesrecht
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 7 oktober 1994 daarom geoordeeld dat de schorsende werking van het verzet slechts kan worden opgeheven in geval van misbruik van procesrecht (ECLI:NL:HR:1994:ZC1475). Hiervan is sprake indien het verzet zo duidelijk kansloos is dat het belang van de belastingschuldige bij schorsing niet opweegt tegen het belang van de ontvanger bij voortzetting van de executie. De ontvanger kan in spoedeisende gevallen opheffing van de schorsende werking vorderen in kort geding. In niet spoedeisende gevallen kan hij opheffing vorderen bij reconventionele vordering in de verzetprocedure of door in conventie te verzoeken de afwijzende uitspraak in de verzetprocedure uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In alle gevallen vindt opheffing van de schorsende werking dus plaats door tussenkomst van de civiele rechter.
Hoewel de wet van rechtswege schorsende werking verbindt aan het verzet is de staatssecretaris blijkens artikel 17.1 van de Leidraad Invordering sinds 1 januari 2008 van mening dat de ontvanger zich daaraan niet hoeft te houden als hij zelf van mening is dat sprake is van misbruik van procesrecht. Na verkregen toestemming van het ministerie van Financiën mag de ontvanger in dat geval de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voortzetten in weerwil van het ingestelde verzet. Rechtbank Utrecht oordeelde in haar uitspraak van 14 september 2011 evenwel dat de ontvanger onrechtmatig handelt door de executie voort te zetten in weerwil van het daartegen ingestelde verzet (ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7282). Onder verwijzing naar het oordeel van de Hoge Raad van 8 juni 2007 (ECLI:NL:2007:BA1525) oordeelt de rechtbank dat de hoofdregel is dat de wettelijke schorsende werking uitsluitend door de rechter opzij kan worden gezet en dit slechts als de rechter oordeelt dat sprake is van misbruik. Het recht van verdediging tegen een verzoek van de ontvanger om opheffing van de schorsende werking is van groot belang, omdat de schorsende werking van een verzetprocedure is bedoeld als tegenwicht voor het vérstrekkende recht van de ontvanger tot “parate executie”, en de verzetprocedure illusoir zou worden op het moment dat de ontvanger de schorsende werking zelfstandig zou mogen negeren.
Uitzondering op de regel
In hoger beroep besliste gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2013 echter anders (ECLI:NL:GHARL:2013:7696). Nadat het Hof de vijf aangevoerde verzetsgronden als duidelijk kansloos heeft gekwalificeerd, acht het een uitzondering op de ‘hoofdregel’ van schorsing van rechtswege gerechtvaardigd, omdat gemaakte afspraken niet zijn nagekomen, de ontvanger meerdere malen de executieverkoop heeft opgeschort, de verkoopdatum reeds geruime tijd bekend was, de belastingdeurwaarder de verkoop reeds had voorbereid en in dat kader advertentiekosten waren gemaakt. Door onder die omstandigheden zo laat verzet in te stellen, is er sprake van misbruik van procesrecht en is geen sprake van schorsing van rechtswege van de tenuitvoerlegging, aldus het Hof Arnhem. De ontvanger mocht dus in weerwil van het verzet tot executie overgaan.
De rechter bepaalt
In het daartegen ingestelde cassatieberoep heeft Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent op 13 februari 2015 op basis van de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad geconcludeerd dat alleen de rechter de schorsende werking van het fiscaal verzet opzij kan zetten. Artikel 17.1 van de Leidraad is strijdig met de wet en de daaraan door de Hoge Raad gegeven uitleg. In zijn uitspraak van 1 mei 2015 volgt de Hoge Raad de Advocaat-Generaal onder verwijzing naar de twee hierboven aangehaalde arresten uit 1994 en 2007, waarin reeds besloten ligt dat alleen door een rechterlijke beslissing de schorsende werking aan het verzet kan worden ontnomen en dit enkel op grond van misbruik van bevoegdheid (ECLI:NL:HR:2015:1188). Naast het feit dat dit een welbewuste keuze van de wetgever is geweest, acht de Hoge Raad hierbij mede van belang dat het gaat om de tenuitvoerlegging van een executoriale titel die als zodanig niet door de rechter is getoetst.
Verzet als laatste redmiddel
Als de staatsecretaris om die reden wenst dat de ontvanger in weerwil van het ingesteld verzet kan doorpakken, dan zal hij daartoe de weg van een wetswijziging moeten volgen. Zijn beleidsmatige inbreuk op de wettelijke schorsende werking vindt in de ogen van de Hoge Raad terecht geen genade. Daarmee is het verzet als laatste redmiddel ‘in ere hersteld’. Gezien de huidige praktijk van de ontvanger om ook ter zake van een betwiste schuld door middel van executiemaatregelen zichzelf de gewenste zekerheid van betaling te verschaffen hangende bezwaar en (hoger) beroep, lijkt de schorsende werking van het verzet en de rechterlijke toetsing daarvan echter bepaald geen overbodige luxe.
PE-Pitstop
De mogelijkheden van de adviseur bij geschillen over uitstel van betaling, dwanginvordering en aansprakelijkstellingen komen uitgebreid en op praktische wijze aan bod tijdens de PE-Pitstop Belastinginvordering in de praktijk op 1 oktober 2015.
Geef een reactie