De verleggingsregeling is bedoeld om btw-fraude en misbruik in bepaalde sectoren te voorkomen. Hiervoor is het nodig dat de identiteit van de afnemer kan worden vastgesteld.
Een bv levert non-ferrometalen aan een Duitse afnemer. Deze afnemer haalt het metaal altijd zelf af en betaalt hiervoor contant. Hij verstrekt, ondanks verzoeken van de bv, geen geldig btw-identificatienummer. De bv voldoet over de leveringen geen btw, maar past de verleggingsregeling toe. De facturen zijn gericht aan iemand met een adres in Duitsland. De inspecteur heft btw na van de bv omdat de afnemer volgens hem een stroman is, en de werkelijke afnemer niet te achterhalen is.
Onterechte naheffing
Anders dan de rechtbank, heeft Hof Den Bosch (NTFR 2020/1656) de inspecteur in het ongelijk gesteld. Volgens het hof kon de verleggingsregeling ook worden toegepast als de identiteit van de afnemer niet bekend was.
Identiteit van de afnemer nodig voor controle
De Hoge Raad ziet dit anders omdat de verleggingsregeling met name is bedoeld om te voorkomen dat er in bepaalde sectoren fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik plaatsvindt. Hiervoor is het nodig dat de Belastingdienst kan vaststellen wie de afnemer is waarnaar de btw-heffing wordt verlegd. De identiteit van de afnemer is noodzakelijk voor controle op de heffing en inning van btw bij de afnemer, en bij mogelijke doorlevering van de goederen. Het vereiste dat de Belastingdienst de identiteit van de afnemer kan vaststellen, volgt dus direct uit het doel van de verleggingsregeling. Dit vereiste blijkt ook uit het wetsartikel waarin de regeling is opgenomen. Het is niet in strijd met EU-recht dat de verleggingsregeling buiten toepassing blijft als de afnemer onbekend is.
Wet: art. 7 lid 4 Wet OB 1968, art. 12 lid 5 Wet OB 1968 en art. 24bb Uitv.besl. OB 1968
Geef een reactie