Als een dga borg staat voor de schulden van zijn B.V. en een eventueel verlies uit deze borgstelling fiscaal wil aftrekken, zal hij aannemelijk moeten maken dat hij niet alleen als aandeelhouder heeft gehandeld. Hij zal dit niet aannemelijk kunnen maken als alle mogelijke zekerheden ten gunste van de bank zijn gesteld.
Een dga was bereid borg te staan voor een kwart van een borgstellingskrediet dat een B.V., waarvan hij indirect alle aandelen hield, was aangegaan. De kredietverstrekker, een bank, bedong verder dat de B.V. hoofdelijk aansprakelijk was. Daarnaast bedong de bank een hypotheekrecht op het bedrijfspand van de B.V. en een pandrecht op alle goederen van de B.V. Daardoor was er niets meer aan zekerheid te stellen voor de dga. Bovendien viel het krediet onder de regels voor borgstelling MKB-kredieten. Dat betekent dat dit krediet een hoog risicoprofiel kende. Ten slotte had de dga geen borgstellingsprovisie bedongen. Rechtbank Den Haag komt daarom tot het oordeel dat een onafhankelijke derde onder deze omstandigheden nooit borg zou staan, zelfs niet tegen een hoge maar winstonafhankelijke vergoeding. De dga kan daarom de afwaardering van zijn regresvordering op de B.V. niet aftrekken.
Meer informatie: Rechtbank Den Haag 23 mei 2018 (gepubliceerd 10 augustus 2018), ECLI:NL:RBDHA:2018:6579
Geef een reactie