De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur niet kan naheffen bij een achteraf ten onrechte verleende ambtshalve teruggave omzetbelasting.
Een dirigent dirigeerde diverse zangkoren en daarvoor kwalificeerde de man als ondernemer voor de omzetbelasting. Vanwege een uitspraak van Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011, ECLI:NL:RBHAA:2011:BU9996 diende de gemachtigde een bezwaarschrift in tegen de afgedragen btw over een aantal jaren. De Belastingdienst verklaarde de bezwaarschriften niet-ontvankelijk en verleende ook niet ambtshalve de gevraagde teruggaven. De nieuwe gemachtigde van de dirigent diende suppleties omzetbelasting in over 2008 tot en met 2012. Deze suppleties leidden wel tot teruggaven btw. Deze teruggaven waren voor de Belastingdienst aanleiding een boekenonderzoek in te stellen en vanwege dit boekenonderzoek legde de Belastingdienst naheffingsaanslagen op.
Oordeel hof
Bij Hof Den Bosch was in geschil of de inspecteur voor de ambtshalve teruggaven btw naheffingsaanslagen kon opleggen. Het hof oordeelde dat na de verleende teruggaven geen sprake was van een situatie waarin te weinig belasting was geheven. Er was dus geen grond voor de inspecteur om naheffingsaanslagen op te leggen. Dat wordt niet anders als de Belastingdienst in strijd met haar beleid ambtshalve teruggaven verleent. Ook dan kan niet worden gezegd dat sprake was van materieel verschuldigde belasting.
Ongegrond
In cassatie oordeelt de Hoge Raad echter dat de inspecteur alleen kan naheffen bij afdracht of voldoening van te weinig betaalde belasting die de belastingplichtige op aangifte moet afdragen of voldoen. De wet kent geen mogelijkheid voor de inspecteur om teruggegeven bedragen omzetbelasting na te heffen als een teruggaaf niet ertoe heeft geleid dat te weinig belasting is betaald. Het maakt daarbij niet uit of sprake is van een onterecht verleende ambtshalve teruggave. Het beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond.
Meer informatie: Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1781
Geef een reactie