Als een stichting een paar betalingen doet waarbij niet volledig duidelijk is of zij in het algemeen belang zijn geschied, hoeft dat de anbi-status nog niet in gevaar te brengen. Hof Den Haag vindt dat in zo’n geval de inspecteur niet meteen van het ergste mag uitgaan.
Een stichting had als statutair doel het ontwikkelen van een trans-Atlantisch netwerk van Europese en Noord-Amerikaanse christenen. Dit netwerk was weer bedoeld ter bevordering van de traditionele deugden binnen de joods-christelijke traditie en de democratische rechtsorde. De belastingrechter constateerde dat het statutaire doel voor minstens 90% was gericht op het algemeen belang. Dat de stichting zich in eerste instantie richtte op personen die zich voelden aangetrokken tot haar gedachtegoed, deed daar niets aan af. De vraag was echter of de activiteiten van de stichting voor 90% of meer het algemeen belang dienden. Rechtbank Den Haag meende dat de stichting dit niet had bewezen. Van enkele pinopnamen en hotelkosten was namelijk niet uitgesloten dat zij waren verricht vanwege particuliere belangen. Het hof dacht daar anders over. Uit de beleidsplannen van de stichting bleek dat de geplande activiteiten waren gericht op het algemeen belang. Drie van deze activiteiten waren ook uitgevoerd. Weliswaar waren nog niet alle werkzaamheden, die waren vermeld in de beleidsplannen, uitgevoerd. Maar dit betekende niet dat de feitelijke werkzaamheden van de stichting minder dan 90% het algemeen belang dienden. Het hof vond dat de stichting met wat zij aanvoerde in hoger beroep aannemelijk had gemaakt dat zij voor minstens 90% het algemeen belang diende. Bovendien kon de inspecteur niet aannemelijk maken dat de bestuurders van de stichting vrijelijk over het vermogen van de stichting konden beschikken. Het hof merkte daarom de stichting aan als een anbi.
Wet: artikel 5b AWR
Regeling: artikel 1a Uitv.reg. AWR
Meer informatie: Hof Den Haag, 27 mei 2015 (gepubliceerd 28 mei 2015), ECLI:NL:GHDHA:2015:1253
Geef een reactie