De Hoge Raad mag in een zaak pas uitspraak doen nadat een ingediend wrakingsverzoek is afgehandeld. Als dat niet gebeurt, komt een te vroeg gedaan arrest te vervallen en moet de rechter de zaak aanhouden.
In een fiscale hoger beroepsprocedure had een man een wrakingsverzoek ingediend. In de voorafgaande zaak was de rechter een vrouw geweest die volgens de man een dubieuze, vooringenomen en niet objectieve uitspraak had gedaan. In hoger beroep zouden drie vrouwelijke rechters de uitspraak doen. De man wilde deze rechters ook wraken omdat zij mogelijk onbewust waren beïnvloed door een gevoel van zogeheten ‘vrouwensolidariteit’. Daardoor was volgens de man geen sprake van onpartijdigheid. Nadat het hof zijn wrakingsverzoek had afgewezen, ging de man in cassatie.
Op 10 mei 2019 verklaarde de Hoge Raad dit cassatieberoep niet-ontvankelijk (ECLI:NL:HR:2019:706). Op 18 oktober heeft de Hoge Raad dit arrest echter vervallen verklaard. Op 10 mei had de man namelijk ook verzocht om wraking van twee van de drie raadsheren van de Hoge Raad. De Hoge Raad had nog niet beslist op dit verzoek. Daarom wordt het geding aangehouden totdat de Vierde Kamer van de Hoge Raad op het desbetreffende wrakingsverzoek heeft beslist.
Wet: art. 8:15 en art. 8:108, eerste lid Awb
Meer informatie: Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1613
Geef een reactie