Een auto kan diverse malen tussen verschillende autodealers overgaan zonder dat voor de berekening van de BPM sprake is van een gebruikte auto.
Een bedrijf had op een veiling in de Verenigde Staten van Amerika (VS) een Ford gekocht. In juli 2010 was deze auto voor het eerst toegelaten in de VS. Op 12 juni 2014 vond de eerste tenaamstelling in Nederland en ingebruikname plaats. Het bedrijf deed op 18 april 2014 aangifte BPM, waarbij het een afschrijving vanwege gebruik toepaste. Zowel de Belastingdienst als Hof Amsterdam vindt dat niet terecht. De auto kwalificeert volgens het hof niet als een gebruikte auto, omdat zij na haar vervaardiging niet of nauwelijks is gebruikt. Op het moment van de BPM-aangifte was niet meer dan 195 km gereden met de auto. De Ford vertoonde evenmin sporen van gebruik of beschadigingen. Het hof rekent overigens slijtage door het veelvuldig starten voor demonstratiedoeleinden niet tot de sporen van gebruik. Dat de auto al in het buitenland was geregistreerd, is net zomin van belang als de omstandigheid dat tussen de eerste toelating in de VS en het eerste gebruik in Nederland zo’n vier jaar liggen. Zelfs het feit dat het bedrijf de vierde eigenaar is van de auto, maakt nog niet dat de Ford voor de BPM een tweedehandsauto is. De voorgaande eigenaren waren namelijk autodealers. Het is volgens de belastingrechter niet aannemelijk dat de dealers zelf met de auto hebben gereden. De auto behoorde immers tot hun handelsvoorraad.
Wet: art. 10, tweede lid Wet BPM 1992
Regeling: art. 8 UR BPM 1992
Meer informatie: Gerechtshof Amsterdam 27 september 2018, (gepubliceerd 16 januari 2019), ECLI:NL:GHAMS:2018:3819
Geef een reactie