Stel een B.V. en een eenmanszaak van haar dga gaan samen een overeenkomst aan met enkele opdrachtnemers, waarbij de B.V. een deel van de opdrachtnemers inhuurt van de eenmanszaak. Ook al zal de factuur die de eenmanszaak naar de B.V. stuurt een interne kwestie zijn, dat maakt nog niet dat alle ondernemers fiscaal gezien in dienstbetrekking bij de B.V. zijn.
Een B.V. verrichtte graaf- en herstelwerkzaamheden bij storingen of lekkages. De dga van deze B.V. exploiteerde daarnaast een eenmanszaak die een deel van de activiteiten van de B.V. uitvoerde. De eenmanszaak had geen personeel op de loonlijst staan, terwijl de B.V. twee werknemers in dienst had. De B.V. en de eenmanszaak gingen met vier personen een overeenkomst van opdracht aan. De omstandigheden waaronder de opdrachtnemers hun werkzaamheden voor de eenmanszaak en de B.V. verrichtten kwamen echter sterk overeen met die van een dienstbetrekking. Daarom bestempelde de fiscus de arbeidsrelaties als een (fictieve) dienstbetrekkingen en legde de B.V. naheffingsaanslagen loonheffingen op. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de kwalificatie dienstbetrekking terecht is.
Gedeeltelijke toerekening werkzaamheden
Maar er zijn nog andere geschilpunten tussen de B.V. en de fiscus. Zo heeft de Belastingdienst 100% van de werkzaamheden die de opdrachtnemers hebben verricht toegerekend aan de B.V. De rechtbank vindt deze toerekening onterecht. De B.V. stelt dat de helft van de bedragen die aan de vier opdrachtnemers zijn betaald, zijn gefactureerd door de eenmanszaak. Daarom is maar de helft van het totale bedrag toe te rekenen aan de B.V., aldus de rechtbank. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de eenmanszaak de vergoedingen uitbetaalt aan de opdrachtnemers en vervolgens daarvoor een factuur stuurt naar de B.V. Dat deze facturering een interen kwestie is, geeft de inspecteur nog niet het recht de facturering te negeren. De rechtbank verlaagt daarom de naheffingsaanslag. Ten slotte constateert de rechtbank dat bij een van de opdrachtnemers de belastingheffing over de vergoeding in de inkomstenbelasting is afgehandeld. De fiscus heeft echter ook de vergoeding van deze opdrachtnemer in de naheffing betrokken, zodat dubbele heffing optreedt. De rechtbank corrigeert deze dubbele heffing door het bedrag van de naheffingsaanslag verder te verlagen.
Wet: art. 2, eerste lid Wet LB 1964
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 februari 2019 (gepubliceerd 5 juni 2019), ECLI:NL:RBZWB:2019:1372
Geef een reactie