De beëindigingsvergoeding die een maat ontvangt vanwege het voortijdig beëindigen van een overeenkomst, die in het kader van zijn onderneming is aangegaan, behoort tot de belastbare winst uit onderneming.
In een zaak voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant oefende een man als cardioloog een praktijk uit binnen een maatschap In dat kader was hij werkzaam voor een ziekenhuis. In maart 2011 werd de samenwerking tussen de man en zijn maten en het ziekenhuis beëindigd. Vanwege deze voortijdige beëindiging ontving de cardioloog een vergoeding van in totaal € 750.000. Een deel van deze vergoeding betrof een vergoeding voor de overdracht van de praktijk. Zowel de man als de fiscus meende dat dit deel van de vergoeding tot de belaste winst uit onderneming behoorde. Maar ten aanzien van de resterende € 566.000 ontstond wel een geschil. Dit bedrag bestond uit een vergoeding voor het beëindigen van een toelatingsovereenkomst à € 353.000 en € 213.000 voor de beëindiging van de overeenkomst inzake cardiologie (dotterovereenkomst). De man stelde dat het hier ging om onbelaste schadevergoedingen. Maar de rechtbank was het met de fiscus eens dat de man de toelatings- en dotterovereenkomst was aangegaan in het kader van zijn onderneming. Hij had daardoor de vergoeding voor de beëindiging van deze overeenkomsten verkregen uit zijn onderneming. De rechtbank vond niet dat hier sprake was van vergoedingen voor geleden inkomensschade. Zelfs als de man de vergoedingen niet als compromis had ontvangen, maar met tussenkomst van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg, was dit niet anders geweest.
Wet: artikelen 3.5 en 3.8 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 10 augustus 2017 (gepubliceerd 11 september 2017), ECLI:NL:RBZWB:2017:5583
Geef een reactie