De juridische structuur van het fonds voor gemene rekening en de bevoegdheden en verplichtingen van de stichting als bewaarder, leidden er volgens Rechtbank Noord-Nederland toe dat de beheerder van het fonds niet rechtstreeks werd verbonden voor de verbintenissen van het fonds.
In 2012 startte de eiser in deze zaak met de werkzaamheden voor het tot stand komen van het besloten fonds voor gemene rekening (oprichting in 2014) door ontwikkeling van een beleggingsmodel en het opzetten van een database. In de jaren daarop bouwde hij de database uit, zette de website op en hield hij zich bezig met het schrijven en vormgeven van het prospectus en het juridisch structureren van het fonds. Volgens de rechtbank had hij aannemelijk gemaakt dat hij deze activiteiten had verricht met het oogmerk om een beleggingsfonds in de markt te zetten, en nam daarmee deel aan het economische verkeer. Gezien de aard van de activiteiten en de geleverde inspanningen, mede bezien in het licht van het in 2015 te behalen positieve resultaat, kon daarbij in 2012 worden verwacht dat in de toekomst voordelen zouden worden behaald. Er was daarom sprake van een bron van inkomen. Uit het prospectus volgde echter dat de verbintenissen van het fonds op naam en voor risico van de stichting als bewaarder werden aangegaan. In zijn hoedanigheid als beheerder voldeed de man daarom niet aan de vereisten voor ondernemerschap en had hij geen recht op zelfstandigenaftrek, startersaftrek en de mkb-winstvrijstelling. Er was sprake van resultaat uit overige werkzaamheden.
Wet: artikelen 3.2, 3.4 en 3.90 Wet IB 2001
Meer informatie: Rechtbank Noord-Nederland, 12 november 2015 (gepubliceerd 16 november 2015), ECLI:NL:RBNNE:2015:5216
Geef een reactie