Maakt een vermogensbezitter tegen het einde van het jaar een bedrag over als agiostorting naar een derdenrekening van de notaris en maakt de notaris dit bedrag enkele weken na begin van het nieuwe jaar over naar de opgerichte B.V.? Dan blijft de agiostorting tot box 3 van de vermogensbezitter behoren.
Een agrariër had in 2010 zijn boerderij verkocht. De bijbehorende grond had hij aangehouden en verpacht aan een derde. De feitelijke pacht was vóór 1 januari 2013 beëindigd, formeel liep de overeenkomst af op 6 januari 2013. Op 28 december 2012 stelde de agrariër de gronden ter beschikking aan een door hem zelf opgerichte B.V.i.o. Deze B.V. werd op 31 december 2012 opgericht. De agrariër stortte op 31 december 2012 een bedrag van € 1,5 miljoen als agiostorting op de derdenrekening van de notaris. De notaris stortte dit bedrag op 21 januari 2013 door naar de rekening van de opgerichte B.V. In geschil bij Hof Den Bosch is of de landbouwgronden en de agiostorting nog tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren op 1 januari 2013.
Pachtovereenkomst feitelijk beëindigd
Het hof oordeelt dat de pachtovereenkomst met de derde feitelijk op 1 januari 2013 is beëindigd en dat de landbouwgrond toen feitelijk ter beschikking stond aan de boer. Voorts is relevant dat de boer een overeenkomst was aangegaan met de B.V.i.o. waarbij de landbouwgrond ter beschikking werd gesteld. De landbouwgrond behoorde dus volgens het hof niet tot de rendementsgrondslag.
Agiostorting heeft vermogen niet verlaten
Het hof bevestigt ten aanzien van de agiostorting het standpunt van de inspecteur dat de agiostorting het vermogen van de agrariër niet had verlaten. Er was geen verplichting tot het storten van het agio. Van een agiostorting blijkt niet uit de oprichtingsakte en de statuten van de vennootschap of een overeenkomst. Het enkele overmaken van de agiostorting naar de derdenrekening van de notaris leidt er niet toe dat het bedrag het vermogen van de agrariër had verlaten. Degene die gelden stort op een derdenrekening van de notaris moet volgens het hof worden geacht rechthebbende tot die gelden te zijn gebleven
Wet: art. 3.92 en art. 5.1 Wet IB 2001
Meer informatie: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 31 augustus 2018 (gepubliceerd op 6 november 2018), ECLI:NL:GHSHE:2018:3682
Geef een reactie