Hof Amsterdam moest zich onlangs buigen over de vraag of een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over 2004 moest worden vernietigd omdat de desbetreffende B.V. haar boekjaar had gewijzigd. Het hof oordeelde dat de fiscus zo’n wijziging van het boekjaar mag negeren als de wijziging was bedoeld om een incidenteel fiscaal voordeel te behalen.
In deze zaak had de B.V. op 28 november 2003 haar statuten gewijzigd waardoor haar boekjaar aanving op 1 januari 2003 en eindigde op 30 november 2003. Op 10 november 2004 werd de B.V. gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, waarbij zij de functie van moedermaatschappij kreeg. Op 29 november 2004 vond opnieuw een statutenwijziging plaats. Op grond van deze wijziging eindigde het boekjaar dat was begonnen op 1 december 2003 op 31 december 2004. Volgens de B.V. bestond er geen boekjaar 2004 maar alleen een lang boekjaar 2003/2004. De Belastingdienst zou daarom met het opleggen van een navorderingsaanslag over 2004 een aanslag hebben opgelegd die niet rechtsgeldig was. Maar Hof Amsterdam vond aannemelijk dat de B.V. haar statuten en boekjaar had gewijzigd om een incidenteel fiscaal voordeel te behalen. Dankzij de statutenwijziging kon de B.V. namelijk langer gebruik maken van bepaald overgangsrecht. Nadat dit voordeel was benut, was bovendien het boekjaar weer gewijzigd in het kalenderjaar. Het hof stond daarom toe dat de Belastingdienst bij het opleggen van de navorderingsaanslag geen rekening hield met de eerste statutenwijziging. De navorderingsaanslag kon daardoor in stand blijven.
Wet: artikel 7, vierde lid, Wet Vpb 1969
Meer informatie: Hof Amsterdam 8 juni 2017 (gepubliceerd 14 juni 2017), ECLI:NL:GHAMS:2017:2159
Geef een reactie