De Belastingdienst is op dit moment betrokken bij zes procedures over dividendstripping. Het potentiële financiële belang dat hiermee is gemoeid is in totaal € 241 miljoen aan belasting. Dit schrijft staatssecretaris Van Rij in antwoord op Kamervragen over de impact van het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 2024 en de toekomstige aanpak van dividendstripping.
In het arrest van 19 januari 20242 oordeelt de Hoge Raad over de vraag of de belanghebbende in die zaak op grond van artikel 25 van de Wet Vpb 1969 recht heeft op verrekening van de dividendbelasting met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting. Daarvoor moet de belanghebbende kwalificeren als ‘opbrengstgerechtigde’ en ‘uiteindelijk gerechtigde’.
De Hoge Raad oordeelt dat als opbrengstgerechtigde alleen kan worden aangemerkt degene die in civielrechtelijke zin is gerechtigd tot de opbrengst van de aandelen. In deze zaak ging het om giraal overdraagbare effecten die in het effectendepot van belanghebbende bij een bank/bewaarder in Frankrijk waren geplaatst. Volgens de Hoge Raad is het recht van toepassing dat wordt aangewezen door het Nederlandse internationale privaatrecht. De civielrechtelijke beoordeling vindt plaats naar het recht van de staat waar de girale effectenrekening wordt geadministreerd. In deze zaak dient daarom een beoordeling naar Frans giraal-effectenrecht plaats te vinden.
Verder oordeelt de Hoge Raad dat een opbrengstgerechtigde in beginsel ook als de uiteindelijk gerechtigde wordt aangemerkt indien hij vrijelijk over de opbrengst kan beschikken en bij de ontvangst daarvan niet als zaakwaarnemer of lasthebber optreedt. Anders dan het gerechtshof, oordeelt de Hoge Raad hierbij dat de wettelijke uitzondering die omschrijft wanneer een opbrengstgerechtigde niet de uiteindelijke gerechtige is, een uitputtende regeling betreft. Dit betekent dat de wettelijke uitzondering beperkter moet worden uitgelegd dan op basis van de uitspraak van het gerechtshof mogelijk leek. Voor de invulling van (de uitzondering op) het begrip uiteindelijk gerechtigde betekent het arrest van de Hoge Raad dus een verduidelijking.
De zaak is nu verwezen naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe beoordeling. Welke gevolgen dit arrest heeft voor de uitkomst in deze zaak is daarom nog niet duidelijk. In andere zaken zal de Belastingdienst ook rekening houden met de meer beperkte uitleg door de Hoge Raad.
De Belastingdienst is op dit moment betrokken bij zes procedures over dividendstripping. Het potentiële financiële belang dat hiermee is gemoeid is in totaal € 241 miljoen aan belasting.
Aanpak belastingontwijking
Het is een speerpunt van dit kabinet om belastingontwijking en –ontduiking effectief aan te pakken. De lopende aanpak wordt sinds kort geïntensiveerd. Daarbij moet worden bedacht dat het bestrijden van dividendstripping relatief lastig is, omdat de verschijningsvormen van dividendstripping in de praktijk heel divers en zeer complex kunnen zijn. In de memorie van toelichting bij het Wetsvoorstel Overige Fiscale Maatregelen 2024, is een onderzoek naar alternatieve maatregelen aangekondigd en is opgemerkt dat dit onderzoek in het voorjaar van 2025 aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. Daarbij wordt in ieder geval onderzoek gedaan naar de zogenoemde nettorendement/grondslagbenadering en een specifieke maatregel voor pensioenfondsen en deelnemingsdividenden. Ook wordt, mede op verzoek van de Tweede Kamer, onderzocht welke maatregelen tegen dividendstripping andere EU-landen hebben genomen. Het arrest van 19 januari 2024 wordt eveneens in dit onderzoek meegenomen.
Naar verwachting zal de Kamer in het voorjaar van 2025 geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit onderzoek. Verder wordt in Europees verband gesproken met de experts van de lidstaten over het richtlijnvoorstel FASTER. Dit voorstel heeft als doel om procedures voor het verminderen van bronbelasting te harmoniseren en te versnellen en misbruik van deze verminderingsprocedures tegen te gaan. De Kamer is hierover geïnformeerd door middel van een BNC-fiche.
Geef een reactie