Het kan soms lastig zijn om jaren na een gebeurtenis bewijs te leveren voor bijvoorbeeld de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor pensioen dat gedurende een diensttijd in het buitenland is opgebouwd. Dit leidt volgens de Hoge Raad echter niet tot een onredelijke verdeling van de bewijslast.
De fiscus hoeft alleen aftrek voor de voorkoming van dubbele belasting te verlenen als sprake is van dubbele belasting over de uitkering. Van een dubbele heffing is geen sprake als de belastingplichtige een Nederlands ingezetene is die in Nederland pensioenuitkeringen uit een Nederlands pensioenfonds ontvangt. Een beroep op de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting faalt ook als het belastingverdrag met een ander land het heffingsrecht toewijst aan Nederland of als in het buitenland geen belasting is geheven over de pensioenaanspraken. In dat geval mag de Nederlandse fiscus de pensioenuitkeringen belasten. Wie stelt dat sprake is van economische dubbele heffing omdat aan hem tijdens de pensioenopbouw in het buitenland geen aftrek van pensioenpremies is verleend, terwijl de pensioenuitkeringen volledig in de heffing van inkomstenbelasting worden betrokken moet met bewijs komen. Volgens het besluit van 6 augustus 2002 is het namelijk aan de belastingplichtige om aannemelijk te maken dat, en tot welk bedrag, er gedurende de diensttijd in het buitenland pensioenpremies zijn betaald waarvoor geen aftrek is genoten. In de zaak voor de Hoge Raad kwam de rechter tot de conclusie dat gedurende de diensttijd van de man in het buitenland (van 1965 tot 1974) geen pensioenpremies te zijnen laste waren gekomen. De rechter verklaarde zijn beroep dan ook ongegrond. Het feit dat zoveel jaar na dato, vaak lastig zal zijn dit bewijs te leveren vond de rechter irrelevant.
Meer informatie: Hoge Raad, 17 mei 2013, LJN: BZ8599
Geef een reactie