In 2014 zijn bij de belastingkamer 1021 zaken binnengekomen, zo blijkt uit het jaarverslag van de Hoge Raad. Opmerkelijk is de terugloop van het aantal zaken over vennootschapsbelasting. In 2014 werden 31 zaken over de VpB geregistreerd, tegenover 73 in 2013. Het aantal zaken over omzetbelasting (btw) en douanerechten nam toe van 90 zaken in 2013 (8,3%) tot 113 zaken in 2014 (11,1%).
Doorlooptijd en uitstroom
De btw-zaken zijn over het algemeen bewerkelijke zaken met een langere doorlooptijd dan de overige zaken. De gemiddelde doorlooptijd van deze zaken liep in 2014 op van 360 tot 449 dagen (exclusief de prejudiciële procedures voor het Hof van Justitie). Ter vergelijking: de gemiddelde doorlooptijd van zaken over de Wet Waardering onroerende zaken (WOZ) – 80 zaken in 2014 – was 222 dagen. De gemiddelde doorlooptijd van zaken is licht toegenomen, van 282 dagen in 2013 naar 285 dagen in 2014. De uitstroom bedroeg in 2014 1172 zaken. Dat zorgde voor een afname van de werkvoorraad van 907 (ultimo 2013) tot 756 (ultimo 2014).
Prejudiciële vragen Hof van Justitie
Het aantal zaken waarin de belastingkamer zich genoodzaakt zag prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie nam overigens af van 16 zaken in 2013 naar 8 zaken in 2014. In drie zaken is de behandeling aangehouden in afwachting van het antwoord op prejudiciële vragen die in andere zaken zijn gesteld. Zowel in 2013 als in 2014 lagen er ultimo het jaar 25 zaken te wachten op beantwoording van vragen door het Hof van Justitie.
80a Wet RO
Het aantal zaken dat de belastingkamer heeft afgedaan met toepassing van artikel 80a Wet RO (niet-ontvankelijkheid) nam toe van 132 zaken in 2013 naar 162 zaken in 2014. Ook het aantal zaken dat is afgedaan met toepassing van artikel 81 Wet RO (verwerping zonder verdere motivering) nam met 88 zaken toe tot 405. Daardoor heeft de belastingkamer zich meer kunnen concentreren op zaken die in het belang van de rechtseenheid en/of de rechtsontwikkeling speciale aandacht vragen.
Class action
In 2014 heeft de belastingkamer een toename gezien van zaken die zijn voortgesproten uit wat in de Angelsaksische literatuur een class action wordt genoemd. Daarbij verenigt een groep belastingplichtigen zich, al dan niet op initiatief van een rechtsbijstandverlener, om een bepaalde rechtsklacht die de leden van deze groep delen, aan de rechter voor te leggen. Zo ging het in de zaken over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting (uitmondend in de arresten ECLI:NL:HR:2013:1206, 1209, 1210, 1211, 1212) om de vraag of deze faciliteit in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. En in de zaken over de crisisheffing en over inkomstenbelasting in box 3 gaat het om de vraag of de belastingheffing over hoge lonen of niet-bestaand rendement in strijd is met het recht op eigendom.
Massaal bezwaar en pilotzaken
De wet (artikel 25a AWR) voorziet in de mogelijkheid om bij een groot aantal individuele bezwaren tegen de beslissing op eenzelfde rechtsvraag een speciale regeling voor massaal bezwaar van toepassing te verklaren. Deze wettelijke regeling voor massaal bezwaar is tot op heden slechts één keer toegepast (bedrijfsopvolgingsfaciliteit). Het komt ook voor dat een groot aantal fiscale procedures over eenzelfde onderwerp wordt gevoerd waar de Belastingdienst en (vertegenwoordigers van) groepen belastingplichtigen vaststellingsovereenkomsten sluiten op basis waarvan enkele pilotzaken worden voorgelegd aan de rechter. Deze lijn is gevolgd in de nu aanhangige zaken over de crisisheffing. Ook zonder vaststellingsovereenkomsten worden wel bezwaarschriften aangehouden totdat één representatieve zaak is uitgeprocedeerd. Dat was het geval in een in 2014 aangebrachte zaak over (niet-)teruggaaf van dividendbelasting aan buitenlandse beleggingsinstellingen, waarop volgens de staatssecretaris van Financiën 24.000 vergelijkbare zaken liggen te wachten.
Prejudiciële vragen HR en voor beroep vatbare rechtsvraagbeschikking
Ondanks de bijdrage die deze instrumenten leveren aan een snelle rechtsgang, bestaat de indruk dat niet alle rechtsvragen de Hoge Raad bereiken. Mogelijk is het zogenoemde horizontale toezicht daar mede oorzaak van. Om te waarborgen dat belangrijke rechtsvragen de Hoge Raad tijdig bereiken zou de mogelijkheid voor rechtbanken en gerechtshoven om ook in belastingzaken prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen een waardevolle aanvulling kunnen zijn. Verder zou gezocht kunnen worden naar andere middelen die het de Hoge Raad mogelijk maken om snel en efficiënt antwoorden te geven in gevallen waarin rechtsonzekerheid de uitvoeringspraktijk, het maatschappelijke verkeer of economische ontwikkelingen hindert. In dit verband is in de fiscale vakliteratuur wel gesproken over introductie van een voor (cassatie-)beroep vatbare rechtsvraagbeschikking.
Meer informatie: Jaarverslag 2014
Geef een reactie