De Vpb-plicht voor overheidsbedrijven staat op het punt te wijzigen. Het bestaande uitgangspunt van ‘onbelast, tenzij’ verandert in ‘belast, tenzij’. Op dit moment loopt er een consultatie, waarbij belangstellenden kunnen reageren op een concept-wetsvoorstel van het kabinet.
Huidige regeling
De huidige regels rondom de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsbedrijven stammen uit 1956. In de wet wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte overheidsbedrijven. Een direct overheidsbedrijf is een onderneming die onderdeel vormt van een publiekrechtelijke rechtspersoon. Denk aan het Rijk, een gemeente, provincie, waterschap of zelfstandig bestuursorgaan. Voor directe overheidsbedrijven bestaat nu geen vennootschapsbelastingplicht als de door dat bedrijf verrichte activiteiten niet in de wettelijke opsomming van artikel 2, lid 3 Wet Vpb zijn opgenomen.
Onder een indirect overheidsbedrijf wordt verstaan een privaatrechtelijk lichaam waarvan – kort gezegd – de volledige zeggenschap onmiddellijk of middellijk is gelegen bij uitsluitend een of meer publiekrechtelijke rechtspersonen. Ook bij indirecte overheidsbedrijven geldt dat er in beginsel alleen vennootschapsbelastingplicht bestaat voor zover het bedrijf activiteiten uitoefent die in de wettelijk opsomming zijn opgenomen. Maar naast de opsomming van lid 3 staat in lid 7 nog een groep integraal belastingplichtige indirecte overheidsbedrijven genoemd.
Ontwikkelingen
De vormgeving van de Vpb-plicht voor overheidsondernemingen staat al geruime tijd in de belangstelling. In het bijzonder de mogelijke concurrentieverstoring als gevolg van de verschillen in behandeling tussen de activiteiten van publieke ondernemingen enerzijds en private ondernemingen anderzijds. Zo verrichtte de Europese Commissie geruime tijd onderzoek naar mogelijke staatssteun als gevolg van de huidige vormgeving van de belastingplicht. Dit onderzoek leidde op 2 mei 2013 tot een verzoek om een gelijker speelveld te creëren voor overheidsbedrijven en de private sector. Dit is het uitgangspunt van het concept-wetsvoorstel.
Nieuw: belastingplichtig, tenzij
In het voorliggende wetsvoorstel geldt een nieuw uitgangspunt voor overheidsondernemingen waardoor ‘niet belastingplichtige, tenzij’ verandert in ‘belastingplichtig, tenzij’. Voor directe overheidsondernemingen geldt als uitgangspunt dat in beginsel belastingplicht ontstaat voor zover de activiteiten een (materiële) onderneming vormen (een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal, die deelneemt aan het economische verkeer met het oogmerk om winst te behalen, welke winst ook redelijkerwijs te verwachten valt). Met betrekking tot indirecte overheidsondernemingen geldt als uitgangspunt dat de belastingplicht dezelfde is als voor rechtspersonen die in private handen zijn. Bij een bv en nv: integrale belastingplicht omdat deze geacht worden met het gehele vermogen een onderneming te drijven. Bij een stichting of vereniging: belastingplicht voor zover een onderneming wordt gedreven.
Voorwaarden
Voorgesteld wordt de belastingplicht voor directe en indirecte overheidsondernemingen te beperken door een aantal vrijstellingen. De vrijstellingen zijn van rechtswege van toepassing als ten minste 90% van de activiteiten van de onderneming (directe overheidsonderneming) of het lichaam (indirecte overheidsonderneming) betrekking heeft op de vrij te stellen activiteiten, tenzij de jaarwinst die met niet-vrijgestelde activiteiten wordt behaald meer bedraagt dan € 15.000. De vrijstelling geldt in dat geval voor de gehele winst van de onderneming of het lichaam. Een belastingplichtige hoeft dan geen aangifte te doen. Wordt aan een van de voorwaarden niet voldaan, dan kan de onderneming partieel vrijgesteld worden van de heffing van Vpb.
Vrijstellingen
Eén van de belangrijkste voorgestelde vrijstellingen is de vrijstelling voor interne activiteiten. Hierdoor maakt het, voor belastingheffing over het resultaat bij die interne activiteiten, niet uit of het onderdeel van de publiekrechtelijke rechtspersoon wel of geen diensten levert aan derden. De tweede belangrijke vrijstelling is de vrijstelling voor activiteiten die de uitoefening van overheidstaken of publiekrechtelijke bevoegdheden omvat. Voorwaarde is wel dat met die activiteiten niet in concurrentie wordt getreden met private ondernemingen. Een derde vrijstelling ziet op de situatie dat activiteiten niet aan de markt worden uitbesteed, maar in wezen aan zichzelf, zij het in een afzonderlijk privaatrechtelijk lichaam (‘quasi-inbesteding’). Tot slot wordt een algemene vrijstelling voorgesteld voor samenwerkingsverbanden tussen overheden. In het voorstel voor de wet geeft het kabinet veel voorbeelden die de verschillende vrijstellingen duidelijker moeten maken. Naast de hiervoor beschreven algemene vrijstellingen kent het wetsvoorstel ook enkele specifieke vrijstellingen. Het gaat om een vrijstelling voor bekostigd onderwijs, voor academische ziekenhuizen en voor zeehavenbeheerders.
Inwerkingtreding
De internetconsultatie loopt tot 12 mei 2014. Tot die tijd kunnen belangstellenden reageren op het concept-wetsvoorstel dat er nu ligt. Het kabinet streeft ernaar het wetgevingsproces voor 1 januari 2015 af te ronden zodat de wetswijzigingen per 1 januari 2015 in werking kunnen treden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016. Zodoende kan het jaar 2015 dienen als implementatiejaar voor zowel (potentieel) vennootschapsbelastingplichtigen als de Belastingdienst.
Meer informatie: ministerie van Financiën, 14 april 2014, modernisering vennootschapsbelastingplicht overheidsondernemingen
Geef een reactie