De belastingrechter kan niet oordelen over het tijdig uitbetalen van de maandtermijnen van een voorlopige teruggaaf, omdat de feitelijke handelingen niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg zijn gericht. Rechtbank `s-Gravenhage oordeelde dat er geen sprake is van besluiten als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen bezwaar of beroep mogelijk is.
Een vrouw had meerdere beroepen gericht tegen het niet tijdig uitbetalen van de termijnen van een aantal voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). De ontvanger vergoedde de trage uitbetalingen vervolgens met een coulancerente van € 35 over de openstaande maandbedragen. De vrouw stelde de ontvanger in gebreke en verzocht om toekenning van dwangsommen in verband met de niet tijdige uitbetaling van de verschuldigde termijnbedragen. Bij uitblijven van een beslissing op deze ingebrekestelling stelde de vrouw een beroep in en verzocht zij om toekenning van vermogensschade van € 2.472.000.
De rechtbank stelde dat de beroepen zich richten tegen feitelijke handelingen van de ontvanger. Voor dat handelen of nalaten geldt dat het niet op een publiekrechtelijk rechtsgevolg is gericht, zodat er geen bezwaar of beroep mogelijk is. De rechtbank acht de beroepen dan ook niet-ontvankelijk. Wat betreft de (onterechte) verrekening van de ontvanger en de volgens haar geleden vermogensschade van € 2.472.000, moet eiseres zich wenden tot de burgerlijke rechter.
Wet: artikel 1:3 Awb
Meer informatie: Rechtbank `s Gravenhage, 3 juli 2012 (gepubliceerd op 20 juli 2012), LJN: BX2221
Geef een reactie